Met het gereedkomen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in 1821 werden de stadsmuren en vestingwerken, die Utrecht sinds de middeleeuwen hadden beschermd, overbodig. De oude muren, poorten, bastions en bolwerken verkeerden niet alleen in slechte staat, ook waren ze volgebouwd met schuren en huizen waar allerhande bedrijvigheid plaatsvond. Burgemeester Van Asch van Wijk nam daarom het initiatief tot grootschalige stadsvernieuwing, -verfraaiing en -uitbreiding. Niet alleen moest hiermee de economie een impuls krijgen, ook wilde hij voorzien in (verbeterde) woningbouw. Koning Willem I gaf toestemming om de oude verdedigingswerken te slopen. Landschapsarchitect Jan David Zocher kreeg opdracht een plan te maken. Voor het ontwerp van de stadsuitbreiding grepen Zocher en Van Asch van Wijk terug op het uitbreidingsplan van de zeventiende-eeuwse burgemeester Moreelse. Het plan voorzag in uitbreiding aan de noord- en westkant van de stad, en in de aanleg van een park langs de zuidoostelijke singels.
Op enkele kleine stukken na, werd tussen 1830 en 1872 de hele stadsmuur afgebroken. Het Lucas Bolwerk en het Lepelenburg werden afgegraven en de vier toegangspoorten, waaronder de zeventiende-eeuwse door Paulus Moreelse ontworpen Catharijnepoort, afgebroken. Het 'Zocherpark' strekte zich uit langs de oostelijke singels. Het werd aangelegd in de Engelse landschapsstijl, met kenmerkende doorkijkjes, boomgroepen en waterpartijen. De wandelaar werd na elke bocht verrast door een nieuw vergezicht.
Aan de noordkant, langs de Van Asch van Wijkskade, verrezen statige neoclassicistische huizenblokken, niet in de laatste plaats om het vrije zicht op de sloppen erachter, dat na de afbraak van de muren was ontstaan, te blokkeren. Ook werd het havengebied bij de Bemuurde Weerd heringericht om economische activiteiten te stimuleren. Het Begijnebolwerk werd bebouwd, bolwerk Morgenster maakte plaats voor een haven met stadskraan en langs de Nieuwekade kwam ruimte voor bedrijvigheid en een waaggebouw.
Van de door Zocher en Van Asch van Wijk geplande stadsuitbreidingen aan de noordwestkant kwam, ondanks de bevolkingsgroei weinig terecht. De geprojecteerde ruime huizen voor welgestelde burgers kwamen niet, evenmin als de fabrieken, magazijnen en arbeiderswoningen. In plaats daarvan zette de verdichting van de oude stad alleen maar door. Tuinen werden volgebouwd en panden gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. De stadsuitbreiding bleef vooralsnog beperkt tot de bouw van slechte arbeiderswoningen door speculanten en particulieren langs de bestaande uitvalswegen. Ook verrezen langs de Maliebaan steeds meer huizen voor welgestelden. Pas vanaf 1879 werden de eerste meer planmatige stadsuitbreidingen gerealiseerd met de ontwikkeling van de wijken Wittevrouwen, Oudwijk en Lombok.