Langs de oostelijke stadsrand van Utrecht ligt een
indrukwekkende hoeveelheid forten en bunkers. Ze maken deel uit van
de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze verdedigingslinie strekt zich
uit van Muiden tot aan de Biesbosch. Bij het naderen van vijandige
legers kon over de gehele lengte een strook land van vijf kilometer
breed onder water worden gezet. Dit wordt inunderen genoemd.
Rondom de forten mocht niet gebouwd worden. Dat
was vastgelegd in de Kringenwet.
In 1815 besloot koning Willem I tot
de aanleg van deze Nieuwe Hollandse Waterlinie. Groot verschil met
de Oude Hollandse Waterlinie (die veel westerlijker lag) was dat
Utrecht voortaan ook beschermd zou zijn tegen invasies. Om de linie
oostelijk langs de stad aan te leggen, moest een groot aantal
forten worden aangelegd. Aan de noordoostkant van de stad verrezen
de forten De Klop, De Gagel en Blauwkapel. Ten oosten van de stad
werden de forten De Bilt, Vossegat en de vier Lunetten gebouwd.
Deze forten moesten de wegen, vaarten en dijken die door de
waterlinie liepen en bij inundatie niet onder water zouden staan,
verdedigen. De Lunetten werden aangelegd omdat de hoger gelegen
gronden in de omgeving niet geïnundeerd konden worden.
Vanaf 1860 werd de waterlinie gemoderniseerd, omdat deze niet meer
bestand was tegen modern geschut dat niet alleen verder reikte,
maar ook trefzekerder was. Om de stad te verdedigen werd 3,5
kilometer naar het oosten een nieuwe fortenlinie aangelegd. In 1870
kwamen de forten Ruigenghoek, Voordorp, Hoofddijk, Rijnauwen,
Vechten en 't Hemeltje gereed. Hierdoor werd voorkomen dat de stad
Utrecht, en daarmee een belangrijk spoorwegknooppunt, in geval van een
invasie midden in de vuurlinie terecht zou komen.
De ontwikkeling van de brisantgranaat, die tot 16 keer krachtiger
was dan tot dan toe gebruikte granaten, zorgde er echter voor dat
deze forten al in 1885 niet meer bestand waren tegen vijandelijk
vuur. De net aangelegde forten waren hierdoor militair achterhaald.
Ze konden alleen nog gebruikt worden als infanteriesteunpunt. De
komst van vliegtuigen en transporthelikopters zorgden er echter
voor dat het nut van waterlinie en de forten nog verder afnam.
Tijdens de beide wereldoorlogen werden de forten nog wel gemobiliseerd.
In 1951 zou de waterliniestrategie echter definitief worden
losgelaten.