De eerste zanderige, onverharde wegen in deze streek liepen over de ontginningsdijken die vanaf 1120 werden aangelegd. De Oude Wegh langs Blauwkapel was één van de eerste wegen in deze streek (nu de Voordorpsedijk). Een belangrijke noord-zuid verbinding werd de Tolakkerweg, de verbindingsweg tussen Utrecht, Maartensdijk en Hilversum. In 1825 gaf Koning Willem I toestemming om die weg te verharden. Dat gold ook voor de weg van Maartensdijk naar Soestdijk, in deze tijd het jachtslot van prins Willem II. Omdat de verharding van de wegen door particulieren gebeurde, kregen zij het recht om Tol te heffen. Zo konden zij de aanleg en het onderhoud bekostigen. Er kwamen o.a. tollen in Maartensdijk, Groenekan en Blauwkapel. Later ook in Westbroek aan de Kerkdijk. In 1884 nam de gemeente Maartensdijk het onderhoud van de Tolakkerweg en het recht om tol te heffen over. De laatste Tol, die bij het gemeentehuis Maartensdijk, werd in 1953 pas opgeheven.
De automobiel
Door de betere wegen ging vervoer van producten steeds vaker met paard en wagen over de weg in plaats van over het water per schip. Welgestelde burgers reden met koetsen. In de vroege 20e eeuw werd de automobiel steeds meer op de weg gezien. Eerst als nieuwigheidje, maar al gauw bleek het een praktisch vervoermiddel. Vanaf 1926 reed de EGMO (Eerste s-'Gravelandsche Motor Omnibusdienst) 32 keer per dag langs het traject Hilversum - Maartensdijk - Utrecht. Ook bedrijven kregen hun eigen bussen en de koeriersdiensten werden belangrijke vervangers van de veerdiensten.
De nieuwe tijd: de snelweg
In het Utrechts Nieuwsblad van Augustus 1965 stond het volgende bericht: "Te smal - doodgewoon veel te smal. Dat is de misère van de weg Utrecht - Hilversum, langs Hollandsche Rading, Maartensdijk en Groenekan. Voor de 9500 voertuigen, die er per werkdag over deze weg gaan, is het een tragedie in slow- motion." Aan deze verkeersproblemen kwam een einde toen in 1973 de autosnelweg - de A27 langs het spoor - in gebruik werd genomen.