Koning Willem I besloot na de Franse overheersing van 1801 tot 1813, een Nieuwe Waterlinie aan te leggen. De Oude waterlinie, lag meer naar het westen en kon de stad Utrecht niet beschermen. Bij Utrecht werden, naar het Oosten gerichte, Wallen, Forten en Inundatie-sluizen gebouwd. Soms werd gebruik gemaakt van de door Patriotten al in 1786 gebouwde veldver-sterkingen. Zo kwamen de forten: Blauwkapel (1818-1821), De Klop (1821 ), De Bilt (1816 - 1821), De Gagel (1821), Het Vossegat (1817-1819) en de 4 Lunetten op de Houtense vlakte, als verdedigingslinie om Utrecht heen te liggen. Zij lagen 1,5 tot 4 kilometer verwijderd van de stad. Na de uitvinding in 1860 van het voorlaadgeschut, waren de gemetselde bouwwerken niet meer bestand tegen de nieuwe scherp gepunte granaten, die ook een groter bereik hadden.
Om de forten werden daarom aarden wallen aangebracht. Het geschut kwam boven op de fortwallen te staan. In 1853 werd de "Kringenwet" aangenomen. Die wet bevatte bouwregels om rond de forten het schootsveld vrij te laten. Alleen houten huizen, die meteen konden worden afgebroken, waren toegestaan.