De opstand tegen de Spanjaarden
In de 15e en 16e eeuw maakten de Nederlanden deel uit van het Habsburgse Rijk. In 1555 droeg keizer Karel V de macht over aan zijn zoon Filips II. Deze trof in het noorden een aantal gewesten aan die sterk beïnvloed waren door de Reformatie. Godsdienstige meningsverschillen en de behoefte aan grotere staatskundige vrijheid leidden tot de Opstand, het begin van de Tachtigjarige Oorlog.
Zie afbeelding: vaandels
Leidens ontzet
Nadat op 1 april 1572 Den Briel onverwacht in handen viel van de Oranjegezinde geuzen, liepen veel steden, waaronder Leiden, over naar de prins van Oranje. Daarna werd op de eerste vrije Statenvergadering Willem van Oranje, die tot voorheen namens Filips II stadhouder van Holland en Zeeland was, uitgeroepen tot stadhouder namens de vrije Staten. Tevens werd daar de vrijheid van godsdienst vastgelegd. Samen met de Unie van Utrecht in 1579 betekent dit het begin van een Nederlandse staat, hoewel op dat moment de gewesten nog zelfstandig waren.
In opdracht van landsheer Filips II besloot de hertog van Alva in te grijpen. Diverse steden werden heroverd op de opstandelingen. Kort daarna verscheen de Spaanse krijgsheer Francisco Valdez in oktober 1573 voor de poorten van Leiden. Hij paste een nieuwe tactiek toe: de stad werd niet aangevallen, maar belegerd. Dat kostte namelijk minder soldatenlevens. Na een paar weken was de gehele stad ingesloten. Daar lagen toevallig nog grote voorraden graan opgeslagen. De Leidenaren kwamen daardoor niet direct in de problemen.
De komst van de Spanjaarden had ook grote gevolgen voor de mensen buiten de stad. Valdez en de soldaten met een hogere rang zaten in Leiderdorp. De paarden werden daar in de Dorpskerk gestald. Het voetvolk, zo’n 1000 waarschijnlijk Duitsers en Walen, zaten aan de andere kant van de Rijn in Zoeterwoude. Zij verbleven in een tentenkamp. Beide dorpen waren omgebouwd tot fort. De Spaanse manschappen moesten gevoed worden. Dat betekende dat de boeren hun oogsten en vee moesten inleveren. Groente werd bij de talrijke warmoezeniers in de buurt gehaald. Er zal niet of nauwelijks voor betaald zijn. In gewone tijden verkochten de buitenlui uit Koudekerk en Hazerswoude groente, fruit, boter en kaas aan de Leidenaars. Tijdens het beleg stegen de voedselprijzen vanwege de schaarste.
Leiden was afgesloten van de buitenwereld. De Spanjaarden hadden boomstammen in de Oude Rijn gelegd om de doorvaart te belemmeren. Buiten de stad werden schansen, verdedigingswallen, opgeworpen. De grootste lagen bij Leiderdorp. De wegen naar Rotterdam, Amsterdam, Zoetermeer en Alphen werden daar gecontroleerd.
Zie afbeelding: kamp
Niets geleerd
In maart 1574 vertrok Valdez plotseling. Vanuit het oosten trok een leger onder leiding van Lodewijk en Hendrik van Nassau op. Het was echter al op 14 april op de Mookerheide verslagen, nog voordat Valdez daar aankwam. Leiden en omstreken konden even opgelucht ademhalen. In de nacht van 25 op 26 mei was Valdez echter weer terug. Daar hadden burgemeester van der Werff en de zijnen niet op gerekend. De stad was niet bevoorraad, er waren onvoldoende wapens en de schansen waren niet gesloopt.
Al gauw werd de situatie nijpend. De stedelingen leden honger en bovendien brak de pest uit. Met postduiven werd de prins hiervan op de hoogte gebracht. Hij besloot in augustus Rijnland onder water te zetten om zo de stad te ontzetten. Dat ging echter langzaam. Intussen werd ten zuiden van de Leiden een derde schans van Den Haag via Zoetermeer naar Benthuizen aangelegd. Bijna heel zuidelijk Holland was bij het beleg betrokken. Spaanse soldaten werden bij dorpelingen ingekwartierd. Sommigen leefden zich behoorlijk uit en vernielden de woningen van hun gastheren.
Zie afbeelding: kaart onder water gezet land
De strijd van de geuzen
Valdez probeerde Leiden tot overgave te bewegen, maar ondanks gemor van inwoners van de stad gaf Van der Werff niet op. Inmiddels was geuzenadmiraal Boisot met 800 Zeeuwen de Rotte afgevaren. De landscheiding tussen Delfland en Rijnland werd doorgestoken. De sluizen waren geopend. Over het verdronken land werd koers gezet naar Zoetermeer. In Benthuizen en een deel van Hazerswoude was land onder water komen staan, maar ook huizen hadden wateroverlast. Op 11 september bereikten de geuzen Zoetermeer. De uitgehongerde stedelingen konden aan het kanongebulder en de brandhaarden in de verte merken dat er eindelijk hulp op komst was. Het waterpeil was ondertussen weer wat gedaald. De vloot moest daardoor weer door echte vaarwegen. Meer dan 3000 soldaten in Spaanse dienst bewaakten de Hoge Brug bij de Voorweg in Zoetermeer. De geuzen werden op 17 september na een urenlange strijd teruggeslagen. Aan beide kanten werden zware verliezen geleden. De vloot kon het Zoetermeerse Meer niet bereiken..
Soldaten van het ontzettingsleger hadden twee schansen opgeworpen gericht naar Zegwaart en Benthuizen. De soldaten in die laatste schans stonden onder bevel van ene Citadelle. Hij trok met zijn manschappen op naar Benthuizen. Daar waren Duitse soldaten in Spaanse dienst al vertrokken, het dorp brandend achterlatend.
Zie afbeelding: schoolplaat
Via een geheime omweg
Plaatselijke boeren waaronder Cornelis Willemsz. uit Benthuizen wezen Boisot een geheime weg via het niet bewaakte Zegwaartse Verlaat naar de Zegwaartseweg. Daar werd de landscheiding overgestoken, zodat de vloot naar de Noord Aa kon varen. Op 28 september bezocht Willem van Oranje daar de geuzen. De volgende dag stak er een storm op. Het zeewater werd het land ingestuwd. Twee dagen later draaide de wind. Het water stroomde nu de Oude Rijn in. Boisot kon eindelijk via Zoeterwoude de Vliet bereiken en doorvaren naar Leiden. Op 3 oktober kwamen de stedelingen erachter dat de Spanjaarden die nacht op de vlucht waren geslagen, bang voor het rijzende water. Ze hadden de beroemde hutspot: peen, ui, vlees en pastinaak in een kookpot achtergelaten. De geuzen bereikten die morgen de stad. Zij hadden haring en wittebrood bij zich voor de uitgehongerde bevolking.
Benthuizen, Koudekerk en Hazerswoude hadden flink geleden onder de strijd en de plunderingen van de soldaten. Het land had van Delft tot aan Rijn en Gouwe onder water gestaan. Huizen, wegen en dijken moesten hersteld worden. Het brakke water had de grond geen goed gedaan. De oogsten waren daardoor nog lange tijd slecht.
Zie afbeelding: de kist
De Spanjaarden en Groot-Poelgeest
In 1566 ondertekenden de Koudekerkse Gerrit van Poelgeest en zijn beide broers het Verbond van Edelen. Deze edelen probeerden de macht en de invloed van de inquisitie, een rechtbank die zich bezig hield met de opsporing en bestraffing van ketters, te laten afnemen. Toen de hertog van Alva landvoogd werd, verloor Gerrit als gevolg van het zetten van zijn handtekening zijn kasteel Groot-Poelgeest. Hoewel hij zelf rooms-katholiek was, bleef hij trouw aan de protestantse prins van Oranje. Jakob Copier, de eigenaar van Huize Toll had ook getekend. Jakob verkocht zijn kasteel en vluchtte naar het buitenland. Spaanse troepen trokken in het leegstaande Groot-Poelgeest. De slecht betaalde soldaten stroopten van daaruit de omgeving af.
Gerrit kreeg in 1576 Groot-Poelgeest terug als dank voor zijn moedig optreden tijdens de vrijheidsstrijd. Het kasteel was ondertussen onbewoonbaar geworden. Het houtwerk was opgestookt en van het lood op het dak waren kogels gegoten. Hij herbouwde het in 1605 naar de wensen van die tijd. Nu getuigen alleen nog het beroemde torentje en het koetshuis van aanwezigheid van dit kasteel.