Het Molukse gezin dat deze barak in Lage Mierde bewoont, staat elk moment klaar om te vertrekken. Om terug te keren naar hun geboortegrond aan de andere kant van de aardbol. Dat is deze bevolkingsgroep immers toegezegd. Het komt er niet van.
Tijdens de opstand van Indonesië tegen de Nederlandse kolonisatie vechten zo’n 4.000 Molukse militairen mee aan Nederlandse zijde, in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 rekenen de Molukkers op de hun toegezegde eigen (federatie)republiek. President Soekarno van Indonesië staat dit niet toe en dat geeft spanningen. Daarom haalt de Nederlandse regering de militairen met hun gezinnen, in totaal ruim 12.000 mensen, naar Nederland. Tijdelijk, is de bedoeling. De Molukkers vinden vooral onderdak in voormalige oorlogskampen, zoals die van Vught en Westerbork.
Huisvesting van werkloze arbeiders
Ook in Lage Mierde aan het Vloeieind staan barakken die geschikt bevonden worden voor opvang. Ze zijn in de jaren dertig gebouwd voor werkloze arbeiders die ingezet werden bij heideontginningen. Tijdens en vlak na de Duitse bezetting bieden de barakken huisvesting aan uiteenlopende doelgroepen, onder meer teruggekeerde soldaten, oorlogsevacués en gevangengenomen NSB’ers.
Ambonezenkamp
En dan, in 1954, is het de beurt aan de Ambonezen. De Indonesische bevolkingsgroep, die pas later wordt aangeduid als Molukkers, verblijft er tot 1962. In deze acht jaar wonen ze met achttien gezinnen in het Lage Mierdse kamp dat officieel te boek staat als Woonoord Lage Mierde. Daarbij gaat het om zo’n 130 personen.
Het kamp is niet zelfvoorzienend: de plaatselijke middenstand bezorgt dagelijks levensmiddelen. Maar voor het overige kunnen de Molukse gezinnen zichzelf aardig redden. Behalve over hun barakken-woninkje beschikken ze over een bibliotheek, kerkzaal, kantine, schooltje, medische ruimte, wasgebouw, pomphuis en – voor die onbekende winters – een kolenhok. Ook van sportbeoefening blijven ze niet verstoken. Een tijd lang heeft Molukkenkamp Lage Mierde een eigen voetbalelftal.
In de grootste barak bevindt zich een centrale keuken waar de bewoners hun warm eten kunnen ophalen. De verhalen over de weerzinwekkende Hollandse spruitjes zijn in Molukse kringen legendarisch. In de grootste barak is de luxe woning van de Nederlandse kampbeheerder ondergebracht.
Steeds wordt uitgegaan van de tijdelijkheid van het verblijf. Daarom wordt weinig gedaan aan de inburgering van de Molukkers. Als duidelijk wordt dat van die terugkeer weinig te verwachten valt en de kwaliteit van de huisvesting inmiddels sterk te wensen overlaat, krijgen de Molukkers her en der in Nederland ‘echte huizen’ aangeboden. De Molukse gezinnen uit Lage Mierde komen in 1962 in Wormerveer en Delfzijl terecht. In de daaropvolgende jaren ontstaat bij de tweede generatie van de Molukse gemeenschap grote onvrede over het niet bereikte doel van de eigen republiek. Het leidt in de jaren zeventig tot gewelddadige acties, met treinkapingen en een schoolgijzeling.
Openlucht Museum
Na het vertrek van de Molukkers zijn de Lage Mierdse barakken nog tot 1977 als vakantiekolonie in gebruik. Uiteindelijk worden ze allemaal gesloopt. Op één na, de beheerderswoning. Deze wordt nog verscheidene jaren bewoond door een Reusels echtpaar (‘Miet Friet en Jan IJsco’) dat er een eenvoudige snackbar exploiteert. Als ook deze geschiedenis achter de rug is, is het John Meulenbroeks – eigenaar van museum De Bewogen Jaren (Venster 40, Doorkijk 5) – die het Nederlands Openlucht Museum attendeert op dit bijzondere gebouw. Het heeft nu een plek in dit Arnhemse museum. Een monument aan het Vloeieind herinnert aan het verblijf van de Molukkers in Lage Mierde. Het monument wordt in 2011 onthuld. Voor deze feestelijke onthulling komen verscheidene oud-bewoners samen met hun kinderen en kleinkinderen terug naar Lage Mierde.