Door het oorlogsgeweld komt de Arendonkse sigarenindustrie stil te liggen. Geen brood op de plank. Sjef en Maria, inmiddels in verwachting van hun derde, ontvluchten in 1915 hun land. Het gezin Wijnen komt in de Nederlandse Kempen terecht.
Daar wordt de situatie er voor het gezin Wijnen niet beter op, zo noteert de Reuselse heemkundige Thijs van der Zanden jaren later. Sjef vindt uiteindelijk weliswaar werk als sigarenmaker en heeft af en toe ook nog een klusje als klokkenmaker. Maar het gezin is berooid, tot ver in de jaren dertig leidt het een armoedig en zwervend bestaan. In Reusel en Bladel bivakkeren ze op zo’n twintig verschillende adressen. Pas de tweede generatie Wijnen krijgt de wind in de zeilen. Drie zonen van Sjef, door hem bekwaamd in het horlogemakersvak, bouwen bloeiende juwelierszaken op.
Grote Oorlog ingrijpend voor grensgebied
De Eerste Wereldoorlog heet in België nog steeds de Grote Oorlog. Anders dan in Nederland slaat deze oorlog daar ongenadig toe. Nederland is neutraal en blijft buiten het allesvernietigende oorlogsgeweld. Toch is de periode ‘14-‘18 voor grensgebied de Kempen ingrijpend. Allereerst moeten er offers worden gebracht rond de opvang van vluchtelingen. Aan het begin van de oorlog zijn dat grote groepen Belgische vluchtelingen, alles bij elkaar voor Nederland rond de één miljoen. De meesten van hen komen in grote landelijke vluchtelingenkampen terecht, zoals in vluchtoord Uden. Maar ook vinden heel wat van hen een (tijdelijke) plek in de Nederlandse Kempen. Ze worden keurig geregistreerd in het bevolkingsregister. Alleen al in Reusel vinden meer dan 300 vluchtelingen jarenlang onderdak bij particulieren. Tientallen gezinnen zullen zich er blijvend vestigen.
Tegen het einde van de oorlog weet men de Nederlandse Kempen opnieuw te vinden. In oktober 1918, een maand voor de Wapenstilstand (11 november 1918) moeten in Reusel verscheidene bivakplaatsen worden ingericht om zo’n 1.600 berooide Franse vluchtelingen op te vangen.
Een derde fenomeen waarbij de oorlog voor grensgebied de Kempen ingrijpt in het dagelijkse leven betreft de dodendraad. Die eist veel slachtoffers. Door deze Duitse elektrische grensversperring, bedoeld om oorlogsvrijwilligers, spionage en (brieven)smokkel tegen te houden, komen naar schatting zo’n 1.500 mensen om het leven. In grensregio de Kempen gaat het om tientallen slachtoffers. Ook veroorzaakt de dodendraad soms een andere ‘rolverdeling’ in de zielzorg.
Tot slot is er, maar dan is de oorlog zo goed als beëindigd, de Spaanse griep. Mede als gevolg van de troepenverplaatsingen van de legers ontstaat vanaf 1918 een grieppandemie die wereldwijd miljoenen slachtoffers eist. Alleen al in Nederland maakt deze Spaanse griep tussen 1918 en 1920 zo’n 38.000 slachtoffers, in België waarschijnlijk het dubbele. In de Nederlandse Kempen gaat het naar schatting om 100 slachtoffers. Onder hen twee zusters uit het Reuselse nonnenklooster.
Smokkel
Voor de Nederlandse Kempen betekent de oorlog niet alleen afzien. Vooral in de begintijd slaagt menig inwoner erin om, via smokkel, de eigen portemonnee te spekken. Met smokkel is veel geld te verdienen. Want waar oorlog is, heerst schaarste. Prijzen kunnen daardoor enorm stijgen. Zo wordt petroleum voor een paar cent per liter in Nederland ingekocht en voor zestig cent per liter in België doorverkocht. Ook tabak en zout doen het goed, en verder gaat er veel vee de grens over. De pakkans is klein, maar smokkel is niet zonder levensgevaar (Venster 25, Doorkijk 2). De aanleg van de dodendraad bemoeilijkt de smokkel aanzienlijk. Toch blijven smokkelaars actief, ze verzinnen listen om de versperring te omzeilen.