In de veertiende eeuw werd Schiedam een vissersplaats met de daarbij behorende bedrijvigheid. Naast de vissersboten verschaften scheepswerven, touwslagerijen, lijnbanen, taanderijen, kuiperijen en zeilmakerijen werk aan vele Schiedammers. Het ging vooral om haringvisserij, waarbij het nabijgelegen Vlaardingen een geduchte rivaal was. Handel en transport speelden, ondanks de ligging aan de Schie, geen grote rol. Op dat vlak moest Schiedam het afleggen tegen de buursteden Delft en Rotterdam, die betere verbindingen hadden met het achterland. In de achttiende eeuw verzandde de Maas, waardoor de visserij minder winstgevend werd. De grote reders trokken daarop hun geld terug en investeerden het in de productie en export van jenever. Eind achttiende eeuw was het zo vrijwel afgelopen met de visserij. Wie let op de straatnamen ziet de sporen van het visserijverleden nog terug. Zo zijn er in het oude centrum nog te vinden: Vismarkt, Taansteeg, Achter de Teerstoof, Baan en Grofbaan.