Het Joris Gasthuis kwam in financiële problemen doordat het geld minder waard was geworden en doordat beleggingen ineens geen waarde meer hadden.
Een ander probleem waren de vele ontsnappingen. Dat werd opgelost door bij mensen die eerder waren ontsnapt en werden gepakt hun haar op een opvallende wijze te knippen. Verder werd er opvallende gestichtskleding ingevoerd. De kleding was bruin, maar met een groene rechtermouw van de wambuis en een groene linkermouw van het vest. Ook werden de ramen van het vrouwenvertrek voorzien van ijzervlechtsel, om te voorkomen dat men scharen, mesjes en dergelijke kon laten afzakken tot de hokken van de mannen. Er werd een luidklok opgehangen en er kwam permanente bewaking door de stedelijke politie. (Slangen, p. 41)
Pas na de Franse tijd, in 1812, werden de beide functies van het Sint Joris Gasthuis, dolhuis en tuchthuis ontkoppeld. De tuchthuisfunctie werd overgenomen door het Huis van Bewaring. Maar in een deel van de gebouwen dat hierdoor vrijkwam vestigde het gemeentebestuur een werkgesticht voor armen en behoeftigen dat in exploitatie werd gegeven aan een tapijtfabrikant. Zo bleef de traditie van wolverwerking in de gebouwen aan de Geerweg gehandhaafd.