In december 1813 sloegen Nederlandse troepen het beleg voor Den Helder. Hun geschut stond gericht op hun eigen stellingen. Daarachter bevond zich de Helderse bevolking, als ratten in de val. De bizarre situatie was het gevolg van een ongelukkige beslissing van de commandant van de stelling Den Helder, admiraal Carel Hendrik graaf VerHuell (1764 -1845). Zijn naam is niet alleen verbonden met de eerste bouwfase van de stelling, maar ook met de enige periode in de geschiedenis dat deze forten werkelijk dienst hebben gedaan.
Nederland was ruim drie jaar eerder, in 1810, ingelijfd bij het Franse keizerrijk. Op inspectiereis door zijn nieuwe provincies bezocht keizer Napoleon Bonaparte in het najaar van 1811 ook Den Helder. Daar lagen op dat moment niet meer dan enkele kustbatterijen. De keizer zag onmiddellijk het strategische belang van de plek. Een gordel van forten rond een oorlogshaven zou van het oude vissersdorp een onneembare vesting maken in de strijd tegen Engeland. Op 31 oktober 1811 wees hij het Nieuwe Diep bij keizerlijk decreet aan als oorlogshaven. Den Helder moest het 'Gibraltar van het Noorden' worden, zo zou hij hebben verklaard.
Spaanse krijgsgevangen begonnen met de bouw van een reeks forten, die uiteraard Franse namen kregen. Langs de kust verrezen Lasalle (later omgedoopt tot fort Erfprins) en Morland (fort Kijkduin). Aan de landzijde lagen l'Ecluse (Dirksz Admiraal) en Du Gommier (fort Oost- en Westoever). In de zuidelijker gelegen duinen verrees fort DuFalga als grote kustbatterij. Tevens werd er een omwalling ('retranchement') rondom het dorp Helder gelegd en werd het eerste deel gerealiseerd van een grote gebastioneerde omwalling rondom het marine-etablissement. De forten werden naderhand onderling verbonden door de Linie. Op Texel kwamen de forten Redoute en Lunette, aan weerszijden van De Schans. Fort De Schans zelf werd gemoderniseerd en omgedoopt tot Central. Zo ontstond in de Noordkop in korte tijd het grootste aantal verdedigingswerken dat ooit op zo'n beperkt aantal vierkante kilometers in Nederland is aangelegd.
VerHuell werd door Napoleon benoemd tot Inspecteur van het hele noordelijk kustgebied en in 1812 tot commandant van de vloot bij Texel en de stelling Den Helder. Hij werkte in die functie samen met waterstaatsingenieur Jan Blanken, ontwerper van de zee- en marinehaven van Nieuwe Diep en naderhand van het Noord-Hollands Kanaal. VerHuell en Blanken deelden een bijna onbegrensde bewondering voor Napoleon. Maar terwijl Blanken zijn loyaliteit op tijd verlegde naar het Oranjehuis, bleef VerHuell na Napoleons grote nederlaag bij Leipzig trouw aan de keizer. Na de landing in Scheveningen van erfprins Willem Frederik (de toekomstige koning Willem I) in november 1813, weigerde hij de stelling Den Helder prijs te geven aan de nieuwe Nederlandse gezagsdragers.
Het beleg van de stad duurde van december 1813 tot begin mei 1814. Volgens VerHuell had een snelle overgave tot problemen geleid met het Franse garnizoen, en had hij zo Den Helder en de vloot van verwoesting gered. Bij de Helderse bevolking maakte hij zich geliefd, onder meer door het uitdelen van militaire rantsoenen aan arme gezinnen.
De belegering eindigde vrijwel zonder dat er een schot was gelost, nadat VerHuell zich had laten overtuigen dat Napoleon keizer-af was. Maar na zijn onvermijdelijke capitulatie was er voor hem geen plaats meer in Nederland. Hij vertrok naar Frankrijk, nam de Franse nationaliteit aan en bracht het onder de nieuwe koning Lodewijk XVIII nog tot inspecteur-generaal van de Franse marine en lid van de Senaat. Dat niet alleen het voorplein van het fort Kijkduin naar hem is genoemd, maar ook in de Arc de Triomphe in Parijs zijn naam gebeiteld staat, is een van de eigenaardige bijkomstigheden van zijn carrière. De afbouw van de forten, die bij lange na nog niet voltooid waren, vond pas plaats na 1827.