Wie in de 18de eeuw verder wilde kijken dan de
dorpsgrens, had daarvoor een paar mogelijkheden: was je rijk, dan
had je een eigen koets ter beschikking. Was je minder rijk, dan
stapte je op de postkoets of trekschuit en was je arm, dan
gebruikte je de benenwagen.
De postkoets en trekschuit vervoerden personen en post
tussen dorpen en steden via min of meer vaste routes. Eenmaal van
deze routes vandaan was je aangewezen op de plaatselijke
voerman of moest er simpelweg verder gelopen worden. De schuit en
koets werden getrokken door paarden en daarom was deze viervoeter
eeuwenlang de snelheidsbepalende factor van de reizigers. Reizen
per koets en schuit was kostbaar en daarom alleen weggelegd voor de
sociale bovenlaag van de bevolking. Pleisterplaatsen waren een
essentieel onderdeel van het reizen. Daar kon worden
overnacht en de paarden konden er ververst worden. Zo zijn
onder andere de herbergen de Oude Geleerde Man in Bennebroek en de
Dorstige Kuil in Heemstede ontstaan.
Op stoom
De technische revolutie in de 19de eeuw bracht veel
veranderingen teweeg. Door de uitvinding van de stoommachine konden
de stoomtrein en stoomtram ontwikkeld worden. Beide
vervoersmiddelen bestonden in het begin uit niet meer dan een
aantal open wagons voortgetrokken door een stoomlocomotief. De
trein was bedoeld voor de verbinding tussen de steden terwijl de
tram werd ingezet voor het lokale transport. De bewoners raakten
snel in de ban van deze nieuwe vervoersmiddelen waarmee afstanden
sneller overbrugd konden worden.
Spoorverbindingen
In de ontwikkeling van Heemstede en Bennebroek hebben de
trein en de tram een belangrijke rol gespeeld. Door deze nieuwe
spoorverbindingen werd het wonen voor stedelingen in de beide
dorpen steeds aantrekkelijker. Langzaamaan veranderden Heemstede en
Bennebroek in de 20ste eeuw in forensendorpen.