Middeleeuwse steden bestonden voor het grootste deel uit houten huizen. Brand in de stad kon daardoor snel om zich heen grijpen. Daarom werden er in Haarlem talloze ordonnantiën (regels) uitgevaardigd over het veilig stoken van vuur en de verplichting om water of zand bij de hand te hebben.Ook was er er een zogenaamde 'papklok'. Na een bepaald uur in de avond, aangegeven door het luiden van de klok, mocht er geen vuur meer worden gemaakt voor etensbereiding. Ondanks die maatregelen hebben in Haarlem de nodige branden gewoed. In 1347 brandde een groot deel van de binnenstad af, waarbij alleen de kapel op Bakenes gespaard bleef. Een andere reusachtige brand was die van 1576, vermoedelijk veroorzaakt door Spaanse militairen. Op de kaart van Thomas Thomaszoon uit 1578 is goed te zien hoe die brand, die bij het Spaarne begon, uitwaaierde en ongeveer eenderde van de stad in de as legde.
Sindsdien golden strengere bouwvoorschriften. Daken mochten niet langer van stro worden gemaakt, en langzamerhand maakten de houten huizen plaats voor steenbouw. Ook werd een soort rampenplan ingevoerd: alle buurten in de stad moesten beschikken over een hoeveelheid ladders en brandemmers. Gilden, stadswachten en ook gewone burgers werden verplicht om bij de bestrijding van een brand te helpen. Hoe vreemd het ook klinkt, vooral branden maakten duidelijk hoe afhankelijk stedelingen van elkaar waren. Juist in het voorkomen en bestrijden van brand vormden zij een solidaire gemeenschap.
Maar brand was niet de enige bedreiging van de stedelijke veiligheid: daarnaast was er natuurlijk criminaliteit en veel onrust, vaak veroorzaakt door partijtwisten. Bij de verlening van het Stadsrecht in 1245 had de graaf bedongen dat de stad tenminste 64 gewapende mannen moest hebben klaarstaan, op afroep beschikbaar voor militaire acties. Daarom had de stad een schutterij opgericht, bestaande uit voet-, hand- en kruis-boogschutters, later aangevuld met kloveniers (soldaten met vuurwapens). Deze schutterij werd de organisatie die de stad moest verdedigen tegen vijanden van buitenaf, en de orde in de stad moest handhaven. Het was daarmee een combinatie van regionaal legeronderdeel en mobiele eenheid. In vredestijd was deze schutterij, veelal afkomstig uit de gegoede burgerij, vooral een gezelligheidsvereniging. De schuttersstukken van bijvoorbeeld Frans Hals tonen geen jonge vechtersbazen maar enigszins rondbuikige heren. Pas in 1905 werd de Schutterij definitief opgeheven. Door de oprichting van een nationaal leger, Rijks- en Gemeentepolitie had zij geen functie meer.