We zijn op de hoogte van de grootte van de ramp door een op doek geschilderde plattegrond van de stad, waarop duidelijk de ravage te zien is. Het is een van de oudste stadsplattegronden in ons land en een belangrijke bron van informatie over de opbouw van Delft in die tijd. Waarschijnlijk is het doek geschilderd om te tonen aan de landsheer Karel V. Die verleende de stad een belastingvrijstelling van twintig jaar. Dit was een welkome verlichting van de lasten. De ramp zal een negatief effect hebben gehad op nijverheid en handel in de stad. De pestepidemie van 1537 maakte in Delft veel slachtoffers, waarschijnlijk ten gevolge van de slechtere leefomstandigheden.
Het stadsbestuur pakte het herstel van de stad voortvarend aan. Puin werd afgevoerd, bruikbaar materiaal verzameld en daklozen werden ondergebracht in het onbeschadigde vondelingenhuis aan de Molslaan, de huidige stadsherberg De Mol. De bestuurders vaardigden een aantal verordeningen uit voor de herbouw van de huizen: het was toegestaan van hout en stro een noodonderkomen te maken in de tuin van het afgebrande huis. Die toestemming werd slechts gegeven voor drie jaar, daarna moest de woning weer zijn opgetrokken van steen en voorzien van een stenen dakbedekking.
Nergens wordt vermeld hoeveel dodelijke slachtoffers er waren. Wel is er het verhaal van Jacopmijne Pietersdochter, een oud, kreupel vrouwtje, dat door vrienden naar de Mariakapel in de Nieuwe Kerk was gebracht om daar te bidden. Toen het vuur uitbrak, verliet iedereen in paniek de kerk. Het vrouwtje kroop op handen en voeten de kerk uit. Juist toen ze onder de klokkentoren was gekomen, viel de grote klok naar beneden, over de vrouw heen. Toen men later de klok uitgroef, vond men een ‘kleyn verbrandt en verschroeyde mensche’.
In een tijd van open vuur voor verwarming en verlichting was het gevaar van brand zeer reëel aanwezig. Het stadsbestuur vaardigde regelmatig verordeningen uit om brand tegen te gaan. Er waren bepalingen omtrent open ruimtes tussen de huizen om het overslaan van vuur te voorkomen. Welgestelde burgers waren verplicht leren emmers, ladders en afdekzeilen in bezit te hebben om bij een uitslaande brand het bluswerk te kunnen aanpakken. Regelmatig vond controle plaats of deze regels werden nageleefd. Ook vóór de brand van 1536 waren veel huizen van steen. De grachten en straten hielden na dat jaar hun beloop van vóór de ramp. De herbouw van de stad bracht dus geen ingrijpende vernieuwing met zich mee. De straatwanden met hun kenmerkende formaten en de hoogte van de huizen, zoals we die nu nog kennen in de binnenstad van Delft, dateren uit die tijd. Wat dat betreft is Delft een uitzondering vergeleken met een aantal andere Nederlandse steden, waar in de zeventiende eeuw grote stadvernieuwingen plaatsvonden met veel hogere panden. In Delft was toen alles nog relatief nieuw en er bestond geen behoefte aan modernisering.