43 Bebouwing

Woonvormen veranderen

Een pareltje in het landschap. Niemand zal dit betwisten. En dan maakt het even niet uit dat het afgebeelde pareltje zich niet in ‘onze’ Kempen bevindt, maar aan de andere kant van de grens, in Vlaanderen. Want nog verscheidene jaren na de oorlog vormt het ook in onze Kempenregio een vertrouwd beeld in het landschap, zo’n huisje met zijn kenmerkende schoorsteen. Het betreft een bakhuis, een (vanwege brandgevaar) losstaand bouwsel achter de boerderij waar de boerin wekelijks de oven stookt om voor haar gezin brood te bakken.

Na verloop van tijd verandert een en ander. Mensen kopen hun brood bij de bakker en het bakhuis raakt in onbruik. De meeste worden afgebroken. Andere krijgen een functie als werkhuis, varkensstal of kippenhok. Zelfs worden ze soms verbouwd tot vakantiewoning. De boerin van toen zal het zich niet hebben kunnen voorstellen.

Hoe daar tegenaan te kijken, wanneer zo’n bakhuis verdwijnt of een andere functie krijgt? Bijvoorbeeld als het de ‘move’ maakt naar vakantiewoning? Betreurenswaardig omdat iets authentieks uit het landschap is verdwenen? Of verheugend omdat vanuit zo’n vakantiewoning  meer mensen de schoonheid van de streek kunnen ontdekken?

Scherp oog ontwikkelen

Geen van beiden, zal het antwoord zijn van Wies van Leeuwen. Want met een gevoelsoordeel kunnen we niet zo veel. Beter is het om rond ruimtelijke veranderingen een scherp oog te ontwikkelen. Een afgewogen oordeel wordt dan mogelijk. Je ziet welke aanpassingen verdedigbaar zijn, en welke beter vermeden (hadden) kunnen worden.

Van Leeuwen verdiept zich al meer dan een halve eeuw in bebouwing en heeft dat ‘scherpe oog’ ten volle ontwikkeld. Hij weet waar hij het over heeft en gaat een oordeel niet uit de weg, al is dat meestal mild van karakter. Gebouwenbeheer kent altijd een enerzijds en een anderzijds. Als we nostalgie en onwetendheid maar buiten de deur houden.

In de boekenreeks ‘Kroniek van de Kempen’ (1980 – 2000) heeft Van Leeuwen zijn inzichten voor een breed publiek uiteengezet. Kerken met hun torens, boerderijen, woonhuizen alsook het dorpsbeeld – alles komt aan bod. En in alles toont de kunsthistoricus zijn deskundigheid. Hij beschrijft en legt uit vanuit een visie op historische architectuur waar de Kempen lessen uit kan trekken. Een paar punten daaruit.

Pijn

Veranderingen in landschap en bebouwing kunnen pijn doen. Er verdwijnen dingen en dat voelt als een gemis. In je herinnering zie je het dan weer: ‘Een toren in de verte op de lichte, op de wind golvende, vlakken van de korenvelden.’ Of je hoort het: ‘De hoeven van het traag lopende paard voor de roomkar, begeleid door de bellen van de paardenhaam.’ Vaak doen reuk (boenwas), smaak (uitgebakken spek) en tastzin (ijsbloemen op het raam) ook mee.

Weg al die mooie dingen. Dat stemt verdrietig. Maar kanttekeningen zijn op z’n plaats. Want was alles wel zo mooi? De moos (afvoersloot) achter het huis kon vreselijk stinken. En een éénsteensmuur is in de winter geen pretje. Dit besef maakt zo’n verandering makkelijker te accepteren. Bovendien: veranderingen zijn van alle tijden. Vaak heerst de opvatting dat Kempische bebouwing eeuwenlang ongewijzigd is gebleven en pas recent – vooral bij de ruilverkaveling – op de helling is gegaan. Klopt niet. Aanpassingen zijn er altijd geweest, met vaak verdedigbare gronden. Wie wil er wonen in een oud huis dat vochtig en klein is, met bomen ervoor die al het licht wegnemen?

Verantwoorde aanpak

Het komt erop aan veranderingen in goede banen te leiden. Met allereerst de vraag of ze nodig zijn: moet dat nonnenklooster nou per se gesloopt worden? En vervolgens, als een aanpassing onvermijdelijk is, te onderzoeken hoe deze verantwoord is door te voeren. Met behoud van erfgoed. Dat vraagt om kennis van de architectuurgeschiedenis. Nooit mag het motief zijn: een nostalgisch terugverlangen naar de goede oude tijd. Want dat leidt, als voorbeeld, naar weinig oogstrelende boerderettes. Nee, voor dat terugverlangen naar de tijd van toen, kun je beter te rade gaan bij oude plaatjes en een onderliggend lied, zoals in de opname Bladel van toen.

Andere invalshoek

Heemkundige Riny Swaanen benadert de bebouwing in de Kempen vanuit een andere invalshoek. Van alle woningen (van voor 2000) in de kerkdorpen Hooge Mierde, Lage Mierde en Hulsel heeft zij vastgelegd wanneer ze gebouwd zijn en wie er gewoond hebben. Dat levert een uitermate boeiende bewoningsgeschiedenis op, bijvoorbeeld van het pand Tinnen Pot 11 in Lage Mierde.