De vele sigarenfabrieken in de regio, zoals die van Cadena-Claassen in Hapert geven voldoende bestaanszekerheid om een gezin te stichten. Een gezin, ja. Want veel van die ‘kritische meiden’ trouwen later alsnog met een sigarenmaker. Veel meer keuze is er niet.
Midden negentiende eeuw zijn de vooruitzichten voor ‘voldoende brood op de plank’ in een Kempische boerengezin weinig hoopgevend. De bedrijven zijn door overerving aan meerdere zonen vaak al zo ver gesplitst dat je er amper een gezin mee kunt onderhouden. Dan doet, rond 1880, de sigarenindustrie zijn intrede. Aanvankelijk als huisnijverheid. Dat kan, want een sigarenmaker heeft alleen een rolmesje, lijmbakje, zinkplaatje en sigarenvorm nodig. Hij verwerkt, vaak met hulp van vrouw en kinderen, thuis de ruwe tabak.
Al voor de Eerste Wereldoorlog stelt de Arbeidsinspectie, vanwege de hygiëne, de productie in een fabriek verplicht. Die fabriek voegt allerlei ‘franje’ toe aan het product. Zo krijgt de verpakking een belastingzegel, de banderol. En de sigaar zelf wordt voorzien van een veelkleurig papieren sigarenbandje. Daarmee ziet het geheel er zo fraai uit dat nauwelijks nog iemand zich realiseert dat onder dit tabaksproduct een diepere, allerminst fraaie, geschiedenis ligt. Voordat de tabaksbladeren de Kempen bereiken, zijn ver weg – in tropische oorden – werkers op tabaksplantages uitgebuit in slavernij-omstandigheden.
Honderden fabriekjes
Niettemin is de sigarenindustrie voor de Kempen welhaast levensreddend. Vooral Eindhovense fabrikanten brengen werkgelegenheid naar deze streek. Als ville fumée heeft Eindhoven dan al een sigarenreputatie. Bij de keuze voor de Kempen spelen de lage lonen een rol, maar ook de sociale rust: de Kempische werknemer is doorgaans gedwee. Naast fabrikanten ‘van buitenaf’ zijn er ondernemende types uit de eigen regio die fabrieken beginnen. Zo’n honderd jaar lang is de sigaar de dobber waar de Kempische economie op drijft.
Veel dorpen hebben tientallen fabrieken. Bladel spant de kroon met 63. In Reusel zijn het er zo’n 35. In totaal zijn vanaf het midden van de 19e eeuw ruim 650 fabriekjes bekend. Vaak worden ze genoemd naar de eigenaren: Wintermans, Aarts, Gijsbers of naar familie: Tilenzo, Cadena, Hemazon. Ook historische figuren komen aan bod: Willem II, Karel I, Elisabeth Bas, Graaf Tilly, Velasquez. En soms laat de sigarenfabrikant zijn fantasie de vrije loop: Agio, Aida. Driekske Maas richt in Lage Mierde zelfs Cigar Works Jamayca op.
Uitgerookt
Beginnende medewerkers zijn bosjesmakers: zij rollen het omblad om het binnengoed. Vervolgens voorziet de vakbekwame sigarenmaker het bosje van een dekblad en is de sigaar klaar. Iedereen is bij dit werk aan tafel gezeten wat volop gelegenheid geeft om te buurten. Zo is de fabriek belangrijk voor de sociale contacten. Er worden moppen verteld en nieuwtjes uitgewisseld. Vaste gespreksonderwerpen zijn de verrichtingen van de plaatselijke voetbalclub en de prijzen die met de duivensport zijn behaald. De vrouwen, meestal elders in de fabriek met ander werk, hebben andere verhalen. Daarover een herinnering van Pieta Mollen-Castelijns.
Na WO II is er minder werkgelegenheid. De sigaret wordt populair, machines nemen het handwerk over en er gaat werk naar lagelonenlanden als Malta en de Dominicaanse Republiek. Aansluitend ontstaat in de samenleving een breed besef van de kwalijke gevolgen van het roken voor de gezondheid. Toch slagen enkele bedrijven erin om nog geruime tijd het hoofd boven water te houden.
Rond 2010 produceren de twee laatste sigarenfabrieken (Agio in Duizel en Wintermans in Eersel) zo’n drie miljard sigaren per jaar. Die exporteren ze naar meer dan honderd landen. Goed tien jaar later besluiten de Deense eigenaren vanwege een krimpende markt om beide fabrieken te sluiten. De laatste sigaar rolt van de band. Einde van de sigarenindustrie in de Kempen. Veel fabrieken zijn gesloopt, maar in diverse Kempendorpen staan nog de markante bedrijfsgebouwen. Ook in een sigarenmakerslied keert de herinnering aan toen soms terug.