Keien uit de ijstijd
De stenen, ook wel vlinten genoemd, waren in de ijstijd met een dik pak ijs vanuit Scandinavië in Drenthe terecht gekomen. Na de ijstijd, toen het ijs gesmolten was, bleven op de Hondsrug een heleboel keien achter. In de loop der eeuwen werden de stenen bedekt met aarde. Heel lang dachten mensen dat de keien, net als planten, in de bodem groeiden.
Een schat in de bodem
De keien kwamen ook lang geleden al goed van pas. Zo werden de allergrootste stenen gebruikt om hunebedden van te bouwen. Andere stenen werden gebruikt als fundering van gebouwen of als grensstenen. De meeste stenen, en dat waren er heel veel, bleven eeuwenlang als een schat in de bodem liggen. In de achttiende eeuw werden keien uit Drenthe gebruikt om dijken aan te leggen in de Nederlandse kustprovincies. In de wintermaanden, als het werk op het land gedaan was, verkochten boeren uit Drouwen en Buinen af en toe een wagen met stenen aan een keienhandelaar in het havenplaatsje Gasselternijveen.
Keiendorp Buinen
De handel in keien kwam goed op gang toen Buinen in 1882 via een kanaal verbonden werd met Stadskanaal en zo met de rest van de provincie Groningen. De keien hoefden nu niet meer naar Gasselternijveen te worden gebracht. Ze konden worden afgeleverd bij het haventje van Buinen. Schepen volgeladen met stenen werden afgevoerd. Er kwam steeds meer vraag naar keien. Ze werden vooral gebruikt om zandwegen te verharden. Er was volop werk in de keienhandel. De eigenaar van een heideveldje of akker verhuurde zijn grond aan een keienhandelaar. Deze handelaar betaalde keiendelvers om met een schep zoveel mogelijk keien uit de grond te halen (dat noem je ook wel delven). Soms kwamen de keiendelvers oude voorwerpen tegen zoals hamers en beitels uit de steentijd of oude munten.
Keienkloppers
Een deel van de keien moest in kleinere stukken geklopt worden. Deze geklopte stenen werden voor het onderhoud van wegen gebruikt. De mensen die de keien klopten, werden keienkloppers genoemd. Met een hamer sloegen ze de keien tot grind. In de ene hand hielden ze de hamer en in de andere hand de steen. Het was een gevaarlijk werkje. Het gebeurde wel eens dat een keienklopper zo hard op zijn hand sloeg dat hij een paar vingers kwijtraakte. Voor veel arbeiders was er in de winter bij de boeren geen werk. Ze waren blij dat ze als keiendelver of keienklopper een boterham konden verdienen. Rond 1900 was het gedaan met de handel in keien. Er werden nu andere materialen gebruikt om wegen en dijken aan te leggen.