Een strijdbaar predikant
In 1838 was het predikantschap van de Hervormde gemeente van Benthuizen, Benthorn en Hoogeveen enige tijd vacant. Op 29 juli van dat jaar werd ds. Lambertus Ledeboer bevestigd. De nieuwe predikant was geen vlotte spreker, maar hij was zeer gedreven en onwrikbaar in zijn godsdienstige opvattingen. Men vond hem een betrokken herder. Ds. Ledeboer liet in de kerkdienst het liefst de psalmen zingen zoals ze berijmd waren door Datheen. Van de berijming van 1773 en ook van de recent daarvoor ingevoerde evangelische gezangen, het sirenegezang der wereld, moest hij niets hebben.
Een verschil van mening met de Leidse classis rond de aanstelling van een nieuw kerkenraadslid stelde ds. Ledeboer voor een gewetensconflict: Trouw blijven aan zijn hart of aan de gevestigde orde. Hij neigde steeds meer naar het orthodoxe, gereformeerde geloof. Op 8 november 1840 gooide Ledeboer het gezangenboek en de reglementenbundel van 1816 van de kansel. Na de dienst begroef hij beide in het bijzijn van vele gemeenteleden in de tuin van de door hem aangekochte burgemeesterswoning. Hij had zijn keuze gemaakt. Om deze actie werd hij geschorst en in januari 1841 werd hij uit zijn ambt gezet. Omdat hij het oneens was met zijn ontslag, stichtte Ledeboer in Benthuizen een eigen gemeente, maar hij hield zich afzijdig van de Afgescheidenen. Hij vroeg voor het stichten van die gemeente geen toestemming aan de Rijksoverheid, zoals dat verplicht was. De meerderheid van de gemeenteleden ging met hem mee. Ledeboers preken trokken steeds meer toehoorders van buiten Benthuizen. Het was echter verboden zonder toestemming samenkomsten voor meer dan twintig personen te organiseren. Burgemeester W. van Galen schreef toen vele processen-verbaal uit. De opgelegde boeten betaalde Ledeboer uit principe niet. Daardoor werd hij tot 1845 geregeld in het Gravensteen in Leiden gevangen gezet. Daarna reisde ds. Ledeboer door een groot deel van het land om kerkdiensten te leiden. Voornamelijk in Zuid-Holland en Zeeland, maar ook in Drenthe, Overijssel en Gelderland ontstonden er gemeenten die zich aan hem verbonden.
(Zie afbeelding 2.)
Aan de wieg
Na zijn overlijden in 1863 vielen de zeventien Ledeboeriaanse gemeenten in twee stromingen uiteen geleid door de predikanten Bakker en Van Dijke. Op initiatief van de pas negentienjarige Zeeuwse predikant Kerstens ging het grootste deel van de naar ds. Van Dijk vernoemde ‘Dijkianen’ in 1907 over naar de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika.
De kritiek binnen de Nederlandse Hervormde kerk leidde tot het ontstaan van eigen kerkgenootschappen. Mede hierdoor ontstond er in de 19e eeuw een bevindelijke, gereformeerde subcultuur in Nederland. De bevindelijken leggen grote nadruk op de betekenis van de Bijbel voor de ware leer en de goede levenswandel. De gordel van plaatsen waarin deze subcultuur sterkt leeft, wordt nu ook wel de Bible Belt genoemd. Benthuizen is een van de bakermatten hiervan.
Dezelfde dominee Gerrit Kerstens richtte op 24 april 1918 uit onvrede met de bestaande protestants-christelijke partijen ARP en CHU de Staatkundig Gereformeerde Partij op. De SGP zit sinds de verkiezingen van 1922 onafgebroken in de Tweede kamer. De huidige voorman, Kees van der Staaij, is woonachtig in Benthuizen.
De klagenden
De verbrokkeling van de protestantse kerken ging ook in de tweede helft van de 19e eeuw door. De modernisering bleef terrein winnen. Onder leiding van de Amsterdamse ouderling Abraham Kuyper, voordien predikant, kwam een brede beweging op gang: de Doleantie. Doleren is Latijn voor klagen. De Doleantie was een beweging die in 1883 in Amsterdam was ontstaan uit protest tegen de Algemene synode. Deze weigerde volgens de dolerenden te waken over het traditionele gereformeerde belijden en hield zich slechts bezig met formele bestuurlijk-organisatorische zaken. Deze beweging kostte de Nederlandse Hervormde Kerk tien procent van haar leden. Deze afscheiding ging met veel emoties en wapengekletter gepaard. Leiderdorp was een van de eerste gemeentes met een dolerende kerk. Daar was op 11 april 1886 ds. Vlug in de Dorpskerk benoemd. Hij was streng in de leer en deelde op 15 juli mee niet langer het gezag van de Synode te erkennen. Hij en zijn kerkeraadsleden werden direct uit hun functie gezet. De gemoederen tussen voor- en tegenstanders liepen hoog op. De Leidse classis moest de komende preekbeurten regelen. Voor de eerstvolgende zondag werd dominee Wildeboer uit Benthuizen aangewezen. Hij werd door een vijandige massa bij de kerk ontvangen. Even later werd ook ds. Vlug de kerk binnengelaten. Het lukte Wildeboer niet om de verhitte kerkgangers te kalmeren. Daarom verliet hij haastig het kerkgebouw.
(Zie afbeelding 3.)
Koudekerk in beroering
In 1880 was dominee Willem Klercq tot predikant in de Hervormde kerk benoemd. Ook hij werd gevraagd voor te gaan in Leiderdorp. Een eskadron Leidse Huzaren moest hem daar op 8 augustus naar Leiderdorp begeleiden. Dit kwam hem op kritiek binnen de eigen gemeente te staan.
In 1887 kreeg Koudekerk te maken met een groep mensen die de kerk wilde reformeren. Het aantal sympathisanten van de Doleantie nam snel toe. Een enkeling liet zijn kind door ds. Vlug dopen. Op 29 september werd besloten een eigen kerkgebouw te stichten. Dat kostte slecht enkele maanden.
Ondertussen werd er onder andere bij ds. Vlug gekerkt. Hij leidde op 21 december 1887 de dienst bij de in gebruik name van de nieuwe kerk aan de Dorpsstraat. De eerste taak van de op 29 januari 1888 opgerichte kerkenraad was om zich te buigen over het voorstel om te breken met de Synodale organisatie en terug te keren naar de beginselen van de Dordtse Synode. Het voorstel werd aangenomen en daarmee ook het ontstaan van de Gereformeerde kerk in Koudekerk en Hazerswoude, De gemeente bestond op dat moment uit 43 lidmaten uit Koudekerk en 23 uit Hazerswoude. Dit aantal groeide snel. Ds. J. Strijk uit Rhoon werd de eerste predikant van de nieuwe gemeente. Hij werd op 30 mei 1891 bevestigd door ds. Vlug. In 1892 kregen de dolerenden de naam Gereformeerde kerk. Daarmee kwam een einde aan de Doleantie in Koudekerk; na die tijd leefden hervormden en gereformeerden tot de tweede helft van de 20e eeuw kerkelijk gescheiden van elkaar.
(Zie afbeelding 4.)