Gildebroeders maeckt plezieren
Met muziek vroeg ende laet;
Laet ons saam het jaerfeest vieren,
Van de maagd Cecilea.
Zo werd er in de 20ste eeuw gezongen in de jeugdbeweging te Goor. De jongeren grepen in woord en daad terug op een oeroud fenomeen. In Goor waren eeuwenlang gilden actief, die als economische beroepsgroep ook een belangrijke sociale functie vervulden. In 1740 gebruikte een stel gildebroeders tal van "verteringe tot laste van het Winkeliers en Kramers Gilde." De nazaten van deze gildebroeders houden het "plezier maecken" nog altijd hoog op het jaarlijkse "School- en Volksfeest."
Oorsprong
Als je in de Middeleeuwen een ambacht wilde uitoefenen moest je
lid zijn van een gilde.
De gilden waren bedoeld om de concurrentie van buiten te weren en
de kwaliteit te garanderen. Men mag aannemen dat Goor in de
Middeleeuwen ook al gilden heeft gekend. Gildebrieven uit die tijd
zijn niet bewaard gebleven. Mogelijk zijn die bij de grote brand
van 1647 verloren gegaan. Bij die brand ging ook het raadhuis met
het hele archief verloren. Een drietal latere gildebrieven zijn
bewaard gebleven: van de Schneiders en Scherers (kleermakers) uit
1633 van de Linnen- en Doeckmaeckers (linnenwevers) uit 1668 en van
de Cramers ofte Winkeliers uit 1706. Er zullen ongetwijfeld meer
gilden zijn geweest.
De gildebrief
De gildebrief was in feite een officieel contract tussen het stadsbestuur en de leden van het gilde. Het gilde stelde niet zijn eigen reglement op. Dat werd voorgeschreven door het stadsbestuur. In de gildebrief werden allereerst het bestuur van het gilde en het lidmaatschap vastgelegd. De gildebroeders kwamen minimaal eenmaal per jaar bij elkaar en dan werden nieuwe leden toegelaten, nieuwe regels goedgekeurd of afgewezen en functionarissen gekozen. Beslissingen werden gewoonlijk genomen door meerderheid van stemmen door de gildemeesters. Verder werden de verplichtingen ten opzichte van elkaar en tegenover de burgerij vastgesteld. In de gildebrief kwamen ook de verplichtingen te staan die het gilde had ten opzichte van de stad, vooral betreffende de veiligheid en de verdediging van de stad. Om lid te kunnen worden van een gilde moest je aan bepaalde voorwaarden voldoen. Je moest het "borgerschap" van de stad Goor hebben en je moest kunnen aantonen dat je vrij man was, dus geen lijfeigene. Als je Joods was of een buitenechtelijk kind, dan kon je niet toetreden tot een gilde. De toekomstige leden moesten een proeve van bekwaamheid afleggen en entreegeld betalen, waarvan de helft voor het gilde en de helft voor de stad was.
De verdediging van de stad
.De kleermakers waren in die dagen blijkbaar mannetjesputters, want ze waren verplicht een "roorgeweer" te hebben in "haaren behuysingen" en ze moesten altijd klaar staan om de stad te verdedigen. Gezien de talloze aanvallen die Goor te verduren heeft gehad, was deze verplichting van de gildebroeders geen sinecure. Er zullen de nodige broeders gesneuveld zijn voor hun "vaderstad".
Maatschappelijke invloed van de gilden
Uit een contract uit 1780 blijkt dat er op dat moment 29 leden van het winkeliersgilde woonden in Goor. Het stadsbestuur wilde een beek (waarschijnlijk de Regge) laten uitbaggeren, maar had daar geen geld voor. Het winkeliersgilde echter kwam te hulp, zoals duidelijk wordt uit een contract dat burgemeester Johan Bernard Auffmorth namens het stadsbestuur opmaakte. Uit dat contract blijkt dat de gemeente ontvangen heeft van Monsieur Hendrik Schimmel als gildemeester van de stadt Goor "68 guldens en 16 stuvers".