Aan de Oosterkaai stond vanaf 1898 de Coöperatieve
Stoomzuivelfabriek Genemuiden. De locatie aan de Binnenhaven was
goed gekozen. Via de haven konden de voor de stoommachines
benodigde steenkolen makkelijk met schepen worden aangevoerd. In
omgekeerde richting vertrokken schepen met zuivelproducten voor de
export.
In de tweede helft van de 19de eeuw was nog bijna ¾ van de
oppervlakte van de gemeente Genemuiden in gebruik als hooi- of
weiland. De boeren verkochten hooi en melk in de wijde omtrek,
terwijl kaas en met name boter ook op ruime schaal ‒ via
opkopers ‒ werd geëxporteerd naar (vooral) Engeland. Het
boerenbestaan was geen vetpot want de bedrijven waren klein.
Bijna ⅔ van de ongeveer 160 veehouders had minder dan zes
melkkoeien. Maar door het gebruikelijke systeem van
zelfvoorziening, ruilhandel en soms wat bijverdiensten konden de
meeste boeren toch het hoofd boven water houden.
Tijdens de grote landbouwcrisis (1878-1895) verslechterde de
situatie van de Nederlandse landbouwers aanmerkelijk. De
graanprijzen gingen in razendsnel tempo naar beneden door de
aanvoer van enorme hoeveelheden graan uit Amerika. Ook de veeboeren
kregen concurrentie. In 1869 werd in Frankrijk de margarine
uitgevonden. Deze werd al snel op grote schaal fabrieksmatig
geproduceerd en tegen voordelige prijzen aangeboden. Daardoor
daalden de prijzen die de boeren voor hun boter ontvingen en
bovendien liep de export van boter naar Engeland sterk terug.
Eendracht maakt macht
Om deze problemen het hoofd te bieden werden overal in het
land landbouwcoöperaties opgericht, samenwerkingsverbanden van
boeren. De coöperaties brachten grote veranderingen. Hun
melkfabrieken gingen werken met stoommachines en mede door andere
moderne productiemiddelen stegen de opbrengsten aanzienlijk. De
coöperaties kochten collectief grondstoffen in, waardoor de
productiekosten daalden. Daar kwam bij dat de coöperaties allerlei
vormen van onderzoek op landbouwkundig gebied stimuleerden, wat de
kwaliteit en de opbrengst van de landbouwproducten ten goede kwam.
De nieuwe manier van samenwerken, juist in deze economisch
moeilijke tijd, kwam voor veel boeren precies op het juiste
moment.
Een moderne stoomzuivelfabriek
In 1894 werd in Genemuiden een stoomzuivelfabriek opgericht
door een Amsterdams bedrijf. Dat was nog heel kleinschalig: naast
de directeur werkten er twee arbeiders en een machinist voor de
bediening van de stoommachine (een zogenoemde locomobiel). Toch
zette het de Genemuider veehouders aan het denken. Na een grondige
voorlichting door deskundigen besloten ze een eigen coöperatie op
te richten. Zo ging op 1 november 1898 de Coöperatieve
Stoomzuivelfabriek Genemuiden van start. De nieuwe zuivelfabriek
(de oude werd opgeheven) aan de Oosterkaai, begon met de productie
van melk en boter, later ook kaas. De fabriek beschikte na verloop
van tijd over twee stoomketels, die samen de stoomdruk leverden
voor een machine van 13pk. Naast de directeur (H. Rollema) bestond
het personeel in eerste instantie uit een machinist, een
leerling-machinist, twee botermakers, een kaasmaker en een
leerling-kaasmaker. Eén melkventer zorgde voor het rondbrengen van
de melk in Genemuiden. De fabriek timmerde al gauw stevig aan de
weg. Tijdens een internationale tentoonstelling van
landbouwproducten in 1908 in Den Haag, won de fabriek diploma's en
"erekruizen" voor gezouten en ongezouten boter. Een in 1909 opgezet
laboratorium zorgde samen met cursussen voor het personeel (modern
voor die tijd) voor de verbetering van de kwaliteit van de
producten. De productie steeg gestaag. In 1923 voerden de bijna 200
aangesloten leden al 4.700.000 kg melk aan, in 1938 ruim 7.000.000
kg. De fabriek zou uiteindelijk tot 1974 bestaan, waarvan vele
jaren onder het directeurschap van Gerrit Westhoff.