Eén van de topstukken uit het stadsarchief van Kampen is het Digestum Vetus. Dit stadboek bestrijkt de jaren 1454 tot 1473. Een stadboek is een register waarin de stadssecretaris allerlei bepalingen en zaken op bestuurlijk, rechterlijk en economisch gebied noteerde, die vastgelegd werden om op terug te kunnen grijpen. Het Digestum Vetus geeft op deze manier een prachtige introductie in het reilen en zeilen van de IJsselstad in het midden van de 15de eeuw. De stadssecretaris Peter Henricks bracht er bovendien een scala van tekeningen in aan die betrekking hebben op de tekst waarbij ze zijn afgebeeld. Het is onduidelijk waarom stadssecretaris Henricks zijn tekst zo veelvuldig illustreerde. Was dat om bepalingen en zaken beter terug te kunnen vinden? In ieder geval zijn de afbeeldingen van grote waarde. De verbeelding van de kogge of de bisschopsmijter door Henricks zijn uniek.
Een rode lap
Het stadsbestuur van Kampen had zeggingskracht over tal van zaken die het belang van de autonome stad aangingen. In het Digestum Vetus zijn in de eerste plaats regels voor de kwaliteit van waren en het vervaardigen van producten opgenomen. Zo werd in 1470 bepaald dat zij die droge vis te koop hadden op hun kraam een vaantje met een rode wollen lap moesten plaatsen als deze vis niet uit Bergen kwam. Zij die droge Berger vis te koop hadden, mochten geen andere gedroogde vis of kabeljauw verkopen. Het stadsboek maakt duidelijk dat de visverkopers hun waren aan de man brachten bij de Vispoort; de slagers hun vlees verkochten tussen de stadsmuur en het wijnhuis; de tuinders hun groente op de warmoesmarkt aan de kop van de Voorstraat en de "vogelwijven" opereerden op de vogelmarkt. Om ruzie over de beste plaatsen te voorkomen, werden de standplaatsen verloot. Ook op andere beroepen werd streng toegezien, zoals lakenwever Pauwels ondervond: "Dat laken dat Pauwels ghemaket had van dromelen (afvaldraden) dat men bernen solde."
Vrouwenmantels
Een andere categorie bepalingen in het Digestum Vetus handelt over zaken van openbare orde. Het betreft voorschriften voor de raadsleden en de ambtenaren van de stad, brandbestrijding en waakdiensten, ordehandhaving, evenals bouwverordeningen, muntwaarderingen, belastingen en regels betreffende mest en vuil. Een verordening uit 1467 bepaalde dat het dumpen van mest en vuilnis vanaf de brug in de IJssel niet te dicht bij de stadszijde mocht plaats vinden. De voorschriften raakten soms heel direct aan het privéleven van de stadsbewoners. In 1456 bepaalde de Raad dat de zomen van de mantels van de vrouwen aan de voorkant net zo breed moesten zijn als aan de achterkant. Wie dat niet deed, moest een boete van tien pond betalen. Het Digestum Vetus laat ook zien hoe intensief het stadsbestuur zich bezighield met religieuze aangelegenheden. Kerken en kloosters met hun bewoners keren herhaaldelijk terug in het register. Op 11 oktober 1455 kwam de minderbroeder Johannes Brugman naar Kampen. "Brugman quam alhier in Campen ende was een observant van Franciscus orden." Hij maande iedereen tijdens urenlange preken een sober leven te leiden. Zijn preek voor de Raad duurde maar liefst 5 uur.
Aan de kaak
Aangezien het stadsbestuur in Kampen de hoge en lage rechtspraak uitoefende, komen ook getuigenissen, vonnissen en erfeniskwesties in het stadboek voor. Zo komt het onderwerp overspel een aantal keren aan de orde. De oude kleermaker Geert werd er in 1459 van verdacht dat hij buiten Kampen er nog een vrouw op nahield. Hijzelf beweerde dat deze vrouw dood was. De schepenen van de stad bepaalden dat hij 14 dagen de tijd kreeg om zijn verhaal met bewijzen te onderbouwen, anders zou hij samen met zijn vrouw op de kaak worden gezet. In 1455 werd Willem Lenarts ter dood veroordeeld, omdat hij 4 jaar tevoren een man had vermoord. Lenarts werd naar Seveningen gesleept en daar terechtgesteld. Vervolgens werd zijn lichaam als afschrikwekkend voorbeeld op een rad gelegd.
Lijkstoet
Zeer bijzonder tenslotte zijn ook de beschrijvingen van
gedenkwaardige gebeurtenissen. In 1455 stierf bisschop Roelof van
Diepholt, landsheer van Overijssel op zijn slot te Vollenhove. Het
stadboek besteedt daar uitvoerig aandacht aan. Er wordt vermeld dat
de bisschop direct werd gebalsemd en de volgende dag in een stoet
van drie wagens naar Kampen werd vervoerd. Zijn lichaam werd in
processie vanaf het begin van de IJsselbrug naar de Bovenkerk
gebracht, voorafgegaan door vier priesters met zwarte toortsen met
schilden waarop de wapens van de bisschop en de stad waren
aangebracht. In de processie liepen ook de gehele raad en alle
priesters, monniken en schoolkinderen van de beide kerken mee. In
de kerk werden vigiliën gezongen, terwijl acht priesters de
lijkwake hielden. De volgende dag werd het lichaam opnieuw op een
wagen gelegd en naar Utrecht vervoerd. Twee Kamper burgemeesters en
zes stadsdienaars vergezelden de stoet. De bisschop werd in Grote
Kerk te Utrecht begraven.
Het Kamper stadboek vormt al met al een unieke en rijke bron voor
onze kennis over de stedelijke samenleving van de Noordelijke
Nederlanden in de middeleeuwen.