"Waar nu de spoorlijn van Zwolle naar Almelo ligt, een kwartiertje bezijden de breede zandweg die dwars over de heide van het dorp Heino naar Raalte voerde, woonde indertijd een oude vrouw, die daar in de buurt bij ieder bekend stond onder de naam van Kruiden-Marie". Met deze woorden begint Eli Heimans zijn herinneringen aan een bijzondere vrouw, over wie oudere Heinoërs in hun jeugd vaak hoorden vertellen.
Toen Eli Heimans Kruiden-Marie voor het eerst ontmoette, werkte hij als 16-jarige mee in de ververij van zijn vader in Zwolle. Net als Marie had hij een grote belangstelling voor de natuur. Hij kreeg later landelijke bekendheid door zijn vele artikelen en boeken over planten en dieren. Samen met Jac. P. Thijjsse behoorde hij tot de eerste natuurbeschermers van ons land. In 1897 verscheen hun boek Hei en Dennen. Daarin lezen we dat Heimans in zijn jonge jaren af en toe van Zwolle, via Heino naar Raalte moest wandelen, waarschijnlijk in opdracht van zijn vader. Op één van die wandelingen, vermoedelijk omstreeks 1877, ontmoette hij Kruiden-Marie. "Vóór mij stond een hooge, zwarte gedaante, geleund op een boomtak, nog langer dan zij zelf; uit het droge rimpelige gelaat keken een paar scherpe, grijze oogen mij half spottend, half nieuwsgierig aan. Het schepsel leek op 't eerste gezicht zoo sprekend op de heks in Grimm's sprookjesboek van mijn broer, dat ik werkelijk een oogenblik rilde van angst; maar dat was gauw over. Toen ik haar even bedaard aankeek, zag ik de kruidenmand op haar rug, en ik begreep, dat ik te doen had met Kruiden-Marie, van wie ik al een paar keer had horen spreken in de dorpsherberg als van een heel knappe en goede kruidenvrouw; zij wist nog beter raad voor ziek vee en vooral voor geiten en kinderen dan de veearts en de dokter met hun beiden."
Wie was Kruiden-Marie? Tot op de dag van vandaag heeft niemand haar identiteit weten te achterhalen. Ook waar ze precies woonde, is onbekend. Heimans schrijft dat haar huisje op de hei weliswaar enigszins vervallen was, maar er toch veel steviger en gerieflijker uitzag dan de hutten van de boerenarbeiders "waarvan er een twintig hier en daar uit de heide opstaken; dat waren niet veel meer dan hutten uit ruwe planken samengespijkerd en met plaggen of riet gedekt". Ook spreekt Heimans van een torentje dat vanuit het raam van Kruiden-Marie's huisje in de verte te zien was. Mogelijk was dit de kerktoren van Heino.
Het werd Heimans al snel duidelijk dat Kruiden-Marie een meer dan gemiddelde kennis van de natuur had. Ze kende niet alleen de verschillende soorten planten, vogels en insecten in haar omgeving, maar ook hun Latijnse namen. Heimans was totaal verrast toen hij het huis van binnen mocht bekijken: " 't Was of ik opeens in een museum voor Natuurlijke Historie stond. Op de tafel, op de kast, voor het venster, langs de wand, overal flesschen met dieren op sterk water, en doozen met glazen deksels, vol met vlinders en torren. Hier en daar hing aan een touwtje een gedroogde vleermuis te bengelen; op plankjes zag ik hazelwormen en slangen bevestigd; overal in het rond dieren, en daartusschen in bloempotten, maar ook op glazen, in schotels, in kopjes en op drankfleschjes levende, bloeiende planten."
De levensgeschiedenis van Kruiden-Marie bleef mysterieus. Slechts één keer liet ze zich ontvallen dat de man die vóór haar in het huis woonde haar echtgenoot geweest was. "Ja, we konden het niet recht vinden", zei ze. En voegde eraan toe dat ze haar man in de steek had gelaten omdat ze in de stad wilde blijven wonen, terwijl hij van de stilte op het platteland hield. Door de plaatselijke bevolking werd hij als een zonderling gezien. Want, schrijft Heimans, "hij las soms tot laat in de nacht in dikke boeken; dat had een boer, die eens door een luikspleet gluurde, zelf gezien."
Kruiden-Marie voorzag in haar onderhoud met het zoeken van planten en kruiden, die ze verkocht aan een apotheek. Ook verdiende ze iets met het genezen van de kwalen en kwaaltjes van de vaak straatarme buurtbewoners en hun vee. Als de mensen haar niet konden betalen, nam ze ook genoegen met een boterham of een glas melk. De mensen respecteerden haar daarom, al waren ze heimelijk vast ook wel een beetje bang voor deze ongewone vrouw.
Met name op het platteland was het in die tijd nog heel normaal bij ziekte geen hulp in te roepen van een arts, maar van een natuurgenezer, zoals Kruiden-Marie, of van een kwakzalver in de omgeving. Bijgeloof speelde daarbij een belangrijke rol. Zo werden inwendige kneuzingen, naar men dacht, verholpen door het drinken van de eigen urine en uitwendige kneuzingen door het op de wond smeren van bijvoorbeeld schinkenbotmerg, ganzen- of snoekenvet. In hoeverre de geneeskundige behandelingen en adviezen van Kruiden-Marie hielpen, is niet bekend.
Eli Heimans werd onderwijzer en vertrok naar Amsterdam. Jaren later maakte hij de wandeling over de heide van Zwolle naar Raalte nog eens en ontdekte dat er een spoorlijn liep op de plaats waar vroeger het huisje van Kruiden-Marie had gestaan. Kruiden-Marie zelf bleek te zijn overleden.