Vollenhove beschikte, net als veel andere steden, over een zilverschat. Deze omvatte bekers en schotels, die in de 17de en 18de eeuw waren geschonken door de drosten. Zij hadden de gewoonte om bij hun afscheid of na hun dood een fraai zilverstuk cadeau te doen of na te laten. Dit kon dienst doen tijdens de maaltijd die de drost jaarlijks met het stadsbestuur hield op het raadhuis. Het mooiste stuk is de vergulde zilveren beker die in 1681 van wijlen Johan van Isselmuden werd verkregen. Het is een buitengewoon fraai voorbeeld van edelsmeedkunst van de Zwolse zilversmid Derck Bergh.
Jonker tussen burgers
Het is eigenlijk vreemd voor een stad, maar het was voor Vollenhove vanaf het allereerste begin heel gewoon, dat de samenleving het stempel droeg van een adelscultuur. Dit kwam door de vele jonkers die er woonden. De stedelijke adelscultuur beleefde onder de Habsburgse stadhouders haar grootste bloei. Op het einde daarvan, in 1578, woonde de hele Ridderschap binnen de stadswallen. Dat ook anderen, van buitenaf, zich hiertoe aangetrokken voelden, blijkt uit de vele toetredingen van niet-Vollenhoofse edelen tot de liefdadigheidsbroederschap van het plaatselijke Sint-Antoniusgilde. Op 17 januari, de naamdag van zijn schutspatroon, kwamen de broeders van het gilde bij elkaar om zaken te doen en vrolijk te zijn. Dan ging in hun gezelschap de enorme aardewerken drinkuit rond. Deze beker had de vorm van een edelman en kon pas worden neergezet als hij was leeggedronken. In de kringen van dit gilde ontstond ook het zogenoemde Overijsselse liedboek, een magnifiek album amicorum met vriendschapsverzen en tekeningen.
Voorgeslacht
Met het vastleggen en reglementeren van havezaten in 1622 was de aanwezigheid van de adel voor de toekomst verzekerd. Net zoveel adellijke huishoudens als er havezaten bewoond werden, maakten deel uit van de samenleving. Hun dominante aanwezigheid liet overal in de stad haar sporen na. Zo zaten de jonkers in de kerk in hun eigen gestoelte, waarin kussens met het familiewapen hun zitplaatsen markeerden. Beneden, onder hun voeten, gaven zerken toegang tot de grafkelders waar hun overleden familieleden rustten. Boven, aan het kerkgewelf, zagen zij de heraldische wapens van hun voorouders geschilderd en aan pilaren en muren hingen rouwborden van verwanten. Bewaking en bewijs van de adeldom van het geslacht was belangrijk. Drie generaties Van Rhemen die de havezate Rhemenshuizen in de Kerstraat bewoonden, legden zich erop toe om genealogische gegevens te verzamelen over aanzienlijke geslachten. Ze werden een vraagbaak voor adellijke en patricische geslachten met familiebanden in het oosten van de Republiek.
Van elite- naar volkscultuur
De stedelijke economie dreef voor een belangrijk deel op de behoeften en bestedingen van de adellijke huishoudens. Zo waren er behalve dienstpersoneel als kameniers, knechten, koetsiers, koks, hoveniers, gouvernantes nogal wat wijnhandelaren, kleermakers en advocaten in Vollenhove gevestigd. Als gevolg van deze bijzondere groep ingezetenen was de kwaliteit van het stadsbestuur gezien het inwonertal hoog, net als het peil van het voorzieningenniveau. Het is dan ook niet verrassend dat de stad in 1795, na de afschaffing van de adellijke privileges en het einde van de staatsrechterlijke betekenis van havezaten, in een economische malaise belandde. De tegenstelling tussen wat eeuwenlang was geweest en wat komen zou kon niet groter zijn: de omslag van een geziene regeringsstad met een elitecultuur naar een geïsoleerd vissersdorp met een volkse cultuur. Om zijn schulden te betalen moest Vollenhove in 1838 de zilverschat verkopen. Twee stadsbekers, waaronder die van Johan van Isselmuden, bleven bewaard en zijn tegenwoordig te zien in het Stedelijk Museum Zwolle.