In de jaren 1731-1733 ontsnapte de Noordkop ternauwernood aan een ramp. De houten palenrijen die de zeedijken beschermden, bleken ondermijnd door een glibberige, 20 tot 30 centimeter lange vijand, de paalworm. Op sommige plaatsen had het dier de palen zo ver uitgehold dat ze bij sterke wind knapten als luciferhoutjes. Hoe had dit naderende onheil onopgemerkt kunnen blijven?
De paalworm - in werkelijkheid geen worm maar een variëteit boormossel - was als verstekeling meegelift met schepen uit de Oost. Als millimetergrote larve maakte hij een minuscuul gaatje in het hout en bleef zo vrijwel onzichtbaar. Eenmaal binnen boorde hij zich met behulp van getande schelpdelen aan zijn kop door steeds wijdere gangen een weg naar volwassenheid. Niet alleen de palen langs de dijken bleken aangetast door zijn knaagwerk. De wormen nestelden zich ook in scheepsrompen, steigers, funderingen van sluisdeuren en andere houten onderwaterconstructies. Verschillende middelen werden beproefd om de dreigende ramp te keren. Zo besloeg men palenrijen met platen lood en speciale wormspijkers met een brede platte kop. Alles tevergeefs.
De enige remedie tegen de paalworm bleek een volledig andere constructie van de zeeweringen. Daarbij werd voor het eerst op grote schaal natuursteen toegepast. Tot op dat moment waren de zeedijken in Noord-Holland zand-, klei- of wierdijken. Wierdijken waren opgebouwd uit samengeperste en op elkaar gestapelde pakketten gedroogd zeegras. Op een stevige onderlaag van snijriet vormden deze 'wierriemen' aan de zeezijde een vrijwel loodrechte muur. De wierriemen werden tegen wegspoelen verankerd met balken en palen. Voor alle soorten zeedijken stond om de zwaarste golven te breken, een palenscherm. Elke zomer waren er herstelwerkzaanheden aan de paalhoofden nodig. Omdat veel mannen op zee waren, werd het heien en repareren van het paalwerk vaak gedaan door vrouwen - de 'heimeiden'of 'haymeiden'.
Verzwaring van de dijken met natuursteen over een glooiend talud van puin, bleek de houten palenrijen goeddeels overbodig te maken. Maar natuursteen was in Noord-Holland nu juist niet voorhanden. Het moest tegen hoge kosten worden aangevoerd uit Noord-Duitsland en Drenthe, waar voor de veiligheid van de Hollanders heel wat hunebedden sneuvelden. Zelfs oude grafzerken werden niet ontzien. Eind negentiende eeuw schakelden de dijkenbouwers over op zwarte basaltblokken uit Scandinavië. Tegenwoordig wordt bij de dijkbouw gewapend beton toegepast. In Noord-Holland bleef alleen aan de relatief beschutte zuidzijde van het eiland Wieringen de oude wierdijk bestaan.
De paalworm is nooit meer uit de Nederlandse wateren verdwenen. In het waddengebied en voor de kust van Texel bedreigt hij tegenwoordig vooral het archeologische onderwaterarchief: de rijke verzameling historische scheepswrakken.