Nederland was weliswaar niet zelf betrokken bij de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) maar de gevolgen van die oorlog werden toch schrijnend merkbaar, tot in het rustige Haarlem aan toe.
De wereldhandel stagneerde, waardoor goederen uit het buitenland, waaronder zoiets onmisbaars als graan, vrijwel meteen schaars werden. Omdat de buitenlandse handel stilviel, steeg de werkloosheid snel. Om aan deze problemen het hoofd te bieden werd een bescheiden werkloosheidsuitkering ('steun') in het leven geroepen en een omvangrijk distributiesysteem voor voedsel, kleding, en naarmate de oorlog langer duurde voor steeds meer artikelen. Omdat ook muntgeld (zilver!) schaars werd – en voor een deel veiligheidshalve opgepot – kwam er daarnaast papiergeld ('muntbiljetten').
Nederland was 'neutraal', maar het leger was wel gemobiliseerd. Gedurende de oorlog waren er in Haarlem 4000 à 5000 militairen ingekwartierd, en zij waren nadrukkelijk in het straatbeeld aanwezig. Daarnaast waren er tal van vluchtelingen uit België; in oktober 1914 kwamen meer dan 4000 Belgische vluchtelingen in Haarlem aan. Na verloop van tijd trokken de meesten weer terug naar het eigen land, al bleven enkele tientallen hier wonen.
De problemen in Nederland waren moeilijk vergelijkbaar met de ellende op de slagvelden, maar de groeiende schaarste leidde in 1917 en begin 1918 tot rellen en hongeropstanden, waarbij bakkerijen werden geplunderd. De Haarlemse politie reageerde fel. Men trok de blanke sabel, men loste waarschuwingsschoten en schoot zelfs gericht. Het waren magere jaren. En het ergste moest nog komen: juist op het moment dat men zich ging verheugen over de gesloten wapenstilstand van november 1918, brak een verschrikkelijke epidemie uit, die wereldwijd zelfs meer slachtoffers zou vergen dan het aantal gesneuvelde soldaten. In Haarlem bezweken 267 mensen aan deze beruchte Spaanse Griep.