Rijdend over de Kloosterweg, de oude dorpskern van Sint Jansklooster, valt op dat er vrijwel geen gebouwen staan die meer dan 1 eeuw oud zijn. Dat komt door de grote branden die in de 19de eeuw het dorp hebben geteisterd. Deze rampen waren een aanslag op de groei die Sint Jansklooster toen doormaakte. Veel bebouwing ging verloren, waar vervolgens nieuwe voor in de plaats kwam.
Sint Jansklooster
Sint Jansklooster is aan het begin van de 15de eeuw ontstaan als nederzetting rondom de Sint Janskamp, de door broeder Johannes van Ommen in 1399 gestichte leefgemeenschap van Broeders van het Gemene Leven. In de eeuwen daarna bleef het bij een aantal boerderijen en huizen in de directe omgeving van het convent. Na de stormvloed van 1776, waarbij het veendorp Beulake ten onder ging, kreeg Sint Jansklooster een kortere verbinding met de stad Vollenhove. Het kwam aan de doorgaande weg te liggen van Vollenhove naar het zuiden (Zwartsluis en Zwolle) en het oosten (Meppel en Steenwijk). Zodoende, en dankzij de handel in turf, groeide "Klooster", zoals het dorp door de inwoners zelf wordt genoemd, in de 19de eeuw gestaag. De bevolking bestond voornamelijk uit boeren, middenstanders, ambachtslieden en arbeiders, die meestal in het veen werkten.
De eerste brand
Op donderdag 3 september 1835 voltrok zich de eerste van de drie grote branden die het dorp in 60 jaar tijd zouden treffen. Tegen half een 's middags lekten de vlammen uit het dak van de boerderij van een zekere Jan Haasjes. Binnen de kortste keren greep het vuur om zich heen, waarna een groot deel van het dorp in een vlammenzee veranderde. De huizen en boerderijen stonden dicht op elkaar en waren veelal bedekt met riet. Ondanks hulp van diverse brandweerkorpsen uit de regio ‒ de brandspuit uit Blokzijl werd naderhand geprezen omdat ze zeer snel ter plaatse was ‒ kon niet worden voorkomen dat 23 huizen, die werden bewoond door 27 gezinnen, afbrandden. Hoewel iedereen de brand overleefde, waren in totaal 147 mensen van huis en have beroofd.
De tweede brand
Slechts 19 jaar later was het opnieuw raak. In de droge zomer van 1854 brak op zaterdag 22 juli brand uit in de stookruimte op het erf van wagenmaker Jan Jans Winters. Door de wind sloeg het vuur snel over op andere huizen, waarna er weer 23 afbrandden en 27 gezinnen dakloos werden. Ook deze keer waren er gelukkig geen mensenlevens te betreuren. Hulp van de brandspuiten uit stad Vollenhove, Zwartsluis, Genemuiden en die van baron Sloet van Oldruitenborgh had echter niet mogen baten. Het dorp was wederom getroffen door een vreselijke brand.
De derde brand
De derde grote brand vond plaats op maandag 2 september 1895. Net als in 1835 en 1854 was het droog, stond er veel wind en hadden de meeste huizen rieten daken. Het vuur dat begon in het achterhuis van een zekere Hendrik Visscher, zette binnen een kwartier achttien huizen in lichterlaaie; 23 gezinnen raakten gedupeerd. Bij een bezoek de volgende dag meldde een verslaggever van de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant dat in de rij puinhopen drie gebouwen met dakpannen vrijwel ongeschonden overeind stonden. Hij verzuchtte dan ook: "Het is te wensen dat bij herbouw met pannen wordt gedekt en niet met riet!"
Weldadige Landgenooten!
Na elk van de drie branden werden landelijke hulpacties op touw
gezet om de getroffenen financieel te ondersteunen. In diverse
kranten verschenen oproepen van het gemeentebestuur, ondersteund
door vooraanstaande personen uit Stad en Ambt Vollenhove, om toch
vooral gul te geven. Een speciaal hiervoor in het leven geroepen
commissie moest de giften verzamelen. In 1835 stroomden bijdragen
binnen uit heel het land. De hulpactie leverde bijna f 14.400,‒ op.
Hoewel dit niet genoeg was om de totale schade van f 40.000‒ te
dekken, kon iedereen enigszins worden geholpen. In 1854 en 1895
vielen de opgehaalde bedragen veel lager uit, respectievelijk f
3.000,‒ en f 761,‒. Dit geld kwam voor een groot deel van koning
Willem III, diens moeder Anna Paulowna en koningin-regentes Emma.
Verder in het land vonden de hulpoproepen weinig gehoor, waardoor
sommige gezinnen tot de bedelstaf waren veroordeeld.
Terwijl in 1835 nog vrijwel geen enkele inwoner van Sint
Jansklooster tegen brand was verzekerd, was dit in 1854 en vooral
in 1895 anders. In 1854 waren bijna alle huizen wel verzekerd, maar
niet hoog genoeg, zodat de schade toch nog aanzienlijk was. In 1895
hadden de bewoners hiervan geleerd. Het merendeel had zich
verzekerd bij De Jong en Cie in Amsterdam, baron Van Voorst tot
Voorst in Zwolle of de Maatschappij in Woudsend. Slechts 10% van de
geleden schade werd niet vergoed. Enkele jaren later kwam het in
ambt Vollenhove tot oprichting van de onderlinge
brandwaarborgmaatschappij Ons Belang.