In voorgaande vensters is beschreven hoe ontginning van veen leidde tot daling van het maaiveld en tot vorming van polders: land dat door een kade of dijkje beschermd werd tegen het water. Om de polders droog te houden werd overtollig water geloosd door sluisjes. Daarnaast behielp men zich met hoosvaten, handmolens, tredmolens of paardenmolens. Dit was onvoldoende. Effectievere middelen waren nodig. In 1408 wordt voor het eerst melding gemaakt van watermolens in Holland die aangedreven werden door windkracht. De eerste vermelding betreft een molen bij Alkmaar en nog in hetzelfde jaar liet Floris van Alkemade, een van de twee eigenaars van deze molen, zo'n molen bouwen bij zijn kasteel Cronestein in Zoeterwoude.
De introductie van de windwatermolen in Holland werd niet gevolgd door een snelle verspreiding. Pas in het midden van de 15de eeuw begon de molen aan zijn opmars, vooral in het zuiden van Holland. In Rijnland kwamen tot 1480 maar weinig molens tot stand. Daarna ging het sneller en in 1500 stonden er ongeveer veertig. De molens waren niet gelijkmatig over Rijnland verspreid. De meeste stonden in de ambachten langs de Oude Rijn ten oosten van Leiden, in de omgeving van Gouda en ten oosten van Haarlem. De molens bemaalden polders van uiteenlopende grootte. Naast windwatermolens bleven tot ver in de 16de eeuw ook paardenwatermolens in gebruik.
Zo ontstond een stelsel waarbij een toenemend aantal molenpolders overtollig water uitsloeg op de boezem van Rijnland. Sinds 1460 was het stichten van een molen in Rijnland onderworpen aan een vergunning. Aan de vergunningverlening ging een inspraakprocedure vooraf. Het voornemen tot molenbouw werd in de dorpskerk afgekondigd, zodat belanghebbenden konden reageren en een oplossing voor eventuele bezwaren kon worden gezocht. Die bezwaren kwamen vaak van eigenaars van landen die niet bemalen werden. Zij vreesden dat de molens te veel water op de boezem zouden brengen waardoor hun afwatering bemoeilijkt werd.
De vorming van molenpolders ging verder. In 1665 was het proces voltooid en bestond het grootste deel van Rijnland uit polders. In de molenbouw vonden allerlei ontwikkelingen plaats waardoor de bemaling steeds beter werd. Tot het midden van de 19de eeuw bleef de molen het enige werktuig voor polderbemaling. Bij de bemaling van kleine polders zou de molen pas na 1920 terrein gaan verliezen.
»Bijschrift bij de afbeelding:
Een van de oudste afbeeldingen van een molen in Rijnland: de
15de-eeuwse wipmolen van de Grote polder onder
Zoeterwoude, in 1545 getekend door de landmeter Pieter Sluyter op
de door hem gemaakte kaart van de Grote polder.