‘Wil je nog meer weten over de geschiedenis van ons dorp?’, vraagt de juf later aan Marijn. Hij knikt. ‘Goed dan. Lang voordat de monniken in Babyloniënbroek woonden, leefden er boeren. Vorige week heb ik de klas verteld over de jagers en verzamelaars die daarvoor hier woonden. Zij gebruikten vuursteen om allerlei voorwerpen te maken. Door de ontdekking van brons, een mengsel van de metalen tin en koper, konden de mensen betere spullen maken. Van het brons maakte de smid messen, pijlpunten, speerpunten, zwaarden, sierraden en bijlen. Brons was veel sterker dan vuursteen. Het was ook veel duurder.’ ‘Eerst maakte de smid een bronzen bijl in de vorm van de oude vuurstenen bijlen. Later werden de bronzen bijlen steeds moderner. De kokerbijl die in Babyloniënbroek is gevonden is daar een voorbeeld van. De smid maakte een holte in de bronzen bijl. Daar paste precies een houten steel in. Die steel in de vorm van een kromme tak, werd op maat gesneden en dan in de koker gestampt. Dan zat hij er stevig in. De smid maakte ook een oogje van brons aan de bijl. Er werden leren riempjes doorheen gestoken, die aan de steel werden vastgemaakt. De bronzen kokerbijl die de oom van Klaas vond is scherp geslepen en je kunt zien dat hij gebruikt is. Het was niet alleen een pronkstuk.’ ‘En de steel dan, is die nog ergens te vinden?’, vraagt Marijn. Voordat de juf kan antwoorden, steekt Klaas zijn vinger op. ‘Die vind je bijna nooit meer terug. De steel was van hout en dat verteert na een tijdje. Alleen als het hout heel diep onder de grond ligt, zou je nog een steel kunnen vinden. Maar dat gebeurt bijna nooit.’ Juf Elly is onder de indruk. ‘Helemaal waar, Klaas. Je hebt het goed uitgelegd. Zo zie je maar, die monniken hadden het mis: in Babyloniënbroek kunnen de mensen elkaar heel goed verstaan!’
De bronzen kokerbijl
Het is het jaar 2012. Ergens in het Land van Heusden en Altena vind je het dorpje Babyloniënbroek. Een hele mond vol. Sinds een paar weken woont Marijn met zijn ouders in een boerderij vlakbij het dorp. Ze zijn pas verhuisd uit Amsterdam. Vandaag gaat Marijn naar zijn nieuwe school in het dorp. Het eerste wat hij van zijn nieuwe juf wil weten, is hoe het zit met de naam van het dorp. Juf Elly legt uit dat ‘broek’ vroeger moerassig land betekende. Maar van moeras is niets meer te zien in het dorp. ‘En Babyloniën dan?’, vraagt Marijn. De juf lacht. ‘Dat zou te maken hebben met de Babylonische barbaarsheid van de mensen die hier vroeger woonden. De mensen praten zo door elkaar heen, dat niemand er meer iets van begreep. Dat kwam misschien omdat de mensen uit allerlei verschillende plekken kwamen en hun eigen taal spraken. Het was een Babylonische spraakverwarring. De monniken die hier in de middeleeuwen gingen wonen noemden het dorp Villa Babylonia.’ ‘Tjonge’, denkt Marijn, ‘waar ben ik nu weer terecht gekomen?’ In de pauze rennen de kinderen de klas uit. Op het plein hoort Marijn de jongens praten over een hele oude bijl die gevonden is, vlakbij het dorp. Een bronzen kokerbijl. Door Arie Koops, de oom van Klaas, een jongen uit de klas van Marijn. ‘Hij is wel drieduizend jaar oud’, vertelt Klaas. ‘Die bijl wil ik weleens zien’, zegt Marijn. ‘Dat kan’, antwoordt Klaas. ‘Hij ligt in het Noordbrabants Museum in Den Bosch. En juf Elly weet er ook veel van.’