De eerste vreemdelingen in Huizen waren Molukkers. Deze voormalige militairen werden na de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog met hun gezin in 1951 in Kamp Almère ondergebracht. De verwachting was dat ze hier slechts een half jaar zouden blijven, maar tot hun grote spijt werden de maanden al snel jaren. Maar liefst twintig jaar zouden de gezinnen in het kamp doorbrengen.
De houten barakken waren primitief ingericht en in de winter was het er erg koud. Naast de woonbarakken was er een waslokaal aanwezig, evenals een kerk, een kantine en een technische school. In de eerste jaren kwamen er regelmatig nieuwsgierige Huizers bij het hek kijken, maar al snel was men aan elkaar gewend. Er ontstonden vriendschappen en relaties tussen Molukkers en Huizers. De Molukse kinderen gingen in het dorp naar school en leerden Nederlands. Ze kregen woningen toegewezen van de gemeente en aan de Gemeenlandslaan verrees een kerkje voor de Molukse gemeenschap: de Pniëlkerk.
Niet lang na de komst van de Molukkers volgde een tweede stroom nieuwkomers in Huizen. Het startschot werd gegeven door de vestiging van telecommunicatiebedrijf Philips in 1953, dat zou uitgroeien tot de grootste werkgever van Huizen. Maar ook vloerzeilfabriek Balatum had personeel nodig voor ongeschoold werd. Vanaf 1960 werden door deze bedrijven Italiaanse en Spaanse gastarbeiders naar Huizen gehaald, die verbleven in barakken bij hotel Promenade aan de Lindenlaan en later als kostganger bij Huizer gezinnen.
Vanaf 1965 werden ook Turkse en Marokkaanse gastarbeiders geworven voor bedrijven als Westland Kaas en visconservenfabriek Mayonna. De nieuwbouw in de wijken Stad en Lande en de Huizermaat zorgde ervoor dat zij woonruimte in Huizen vonden en hun gezin konden laten overkomen. In 1980 woonden er in totaal 46 Italianen, 47 Spanjaarden, 180 Marokkanen en 207 Turken in het dorp. Er ontstond geleidelijk zowel een Turkse als een Marokkaanse gemeenschap in Huizen, met elk een eigen moskee aan het Gooierserf.