Staatsgezinden en Prinsgezinden
De moord symboliseert de tegenstelling tussen de toenmalige Staatsgezinden en Prinsgezinden. De Staatsgezinden, waartoe de gebroeders De Witt behoorden, vonden hun aanhang vooral in de Hollandse stedelijke regentenfamilies. Ze plaatsten hun ideaal – ‘de ware vrijheid’ – tegenover het erfelijk overdraagbare stadhouderschap, dat naar hun mening tot corruptie leidde.
De Prinsgezinden (of Orangisten) steunden de stadhouder van Oranje-Nassau. Toen in 1650 stadhouder Willem II overleed voordat zijn zoon geboren werd, grepen de Staatsgezinden hun kans om het erfelijke stadhouderschap af te schaffen. Zo ontstond het ‘eerste stadhouderloze tijdperk’.
Het Rampjaar
Dat veranderde echter in 1672. In dit Rampjaar raakte de Republiek der Verenigde Nederlanden in oorlog met zowel Engeland als Frankrijk, Münster en Keulen. Het verzwakte leger van de Republiek had daarbij weinig in te brengen en de Nederlanden werden door buitenlandse troepen binnengevallen.
De Staten Generaal stelden daarom de Prins van Oranje, Willem III, als opperbevelhebber aan. Eenmaal tot stadhouder benoemd groeide de invloed van de Prins en de Prinsgezinden snel. De Staten Generaal startten tegen de zin van de gebroeders De Witt vredesonderhandelingen met Frankrijk. Onder invloed van oorlog en honger keerde de publieke opinie zich nu tegen de gebroeders De Witt die als leiders van de Staatsgezinden optraden tegen de onderhandelingen.
De orangistische Rotterdamse regent Johan Kievit, de barbier Willem Tichelaar en enkele anderen beraamden een samenzwering om de gebroeders De Witt ten val te brengen, die slaagde mede dankzij de onrust onder de bevolking. Steeds meer mensen beschouwden de broers als landverraders met wie moest worden afgerekend. Naar deze tijd refereren de gevleugelde woorden die zeggen dat het volk redeloos, het land reddeloos en de regering radeloos was. De spanningen bereikten op 20 augustus een hoogtepunt, toen Johan en Cornelis bij de Gevangenenpoort in Den Haag werden vermoord.
Leeven en Dood
Het boek Leeven en dood der doorlugtige heeren gebroeders Cornelis de Witt, Ruwaard van der Lande van Putten, enz. enz. en Johan de Witt, Raad Pensionaris van Holland en Westvriesland, enz. enz. is de eerste biografie die over de gebroeders De Witt werd uitgebracht en leverde biograaf Van der Hoeven dan ook enige bekendheid op. Hij schreef het boek om waarheidsgetrouw verslag te doen van de levensloop van de broers en de beschuldigingen die hen ten slotte ten laste werden gelegd. Zo stelt hij in het voorwoord: “Ook heb ik geen redenen om voor of tegen deze doorlugtige Mannen te schryven, dewyl my noit de minste weldaad of ongelyk van hen […] is ontmoet.”
Blijvende aandacht
Er is nog altijd veel belangstelling voor de gebroeders De Witt en de plaats die ze innemen binnen de Nederlandse geschiedenis. Het boek van Van der Hoeven geldt dan ook als een waardevolle bron, die niet alleen inzicht biedt in het leven van de broers zelf, maar vooral ook in de wijze waarop tijdgenoten na de moord op hun leven reflecteerden.