Willem I, graaf van Holland, heeft zelf niet lang genoten van het zielenheil dat hij kocht door zijn schenking aan de abdij van Rijnsburg. De oorkonde waarin de schenking werd vastgelegd kent als datering alleen het jaartal 1222. Officieel wordt voor de oorkonde in het Nationaal Archief de datum “vóór 4 februari” aangehouden. Dit is de dag waarop graaf Willem I is overleden. Het is waarschijnlijk een van de laatste officiële stukken geweest die hij met zijn zegel bekrachtigde. Het is ook mogelijk dat hij dit deed op 1, 2 of 3 februari, maar in alle gevallen bestaat Boskoop 800 jaar.
Een gelovig mens
Willem I was een gelovig man, dat is zeker. Hij hechtte veel waarde aan het geloof en aan de kerk. Willem deed mee aan de Derde Kruistocht. Dat zorgde ervoor dat hij als een ervaren krijgsman terugkwam in Holland. Iets dat hem in het binnenland goed van pas kwam. Hij nam deel aan roemruchte veldslagen. Later ging hij opnieuw op kruistocht richting het Heilige Land. Hij was één van de commandanten van de Vijfde Kruistocht.
Oorkonde 4 februari 1222
De zonden die hij tijdens zijn omzwervingen had begaan brachten hem er mogelijk toe om in 1222 het bedrag van 100 pond te schenken aan de Abdij van Rijnsburg. Daarmee stelde hij de abdij in staat het eigendom van de ambachtsheerlijkheid Boskoop over te nemen van de heer Gijsbert van Aemstel. Dit werd vastgelegd op of vlak vóór 4 februari. Waarschijnlijk was de abdij vanaf die datum eigenares van het ambacht, maar het duurde nog twaalf jaar voordat de koop was bezegeld en Van Amstel alle rechten en plichten en dus het volle eigendom kon overdragen. Voor die tijd werd Rijnsburg echter al eigenaar van enkele landerijen in de ambachtsheerlijkheid.
Special altaar en missen
In ruil voor de schenking moest de abdij een priester aanstellen die aan een speciaal altaar missen zou opdragen voor het zielenheil van hem en zijn familie. De bijzondere band met Rijnsburg eindigde niet met zijn dood. Niet alleen werd Willem in de abdij begraven, maar zijn dochter Ada werd later de abdis van Rijnsburg.
Het zegel dat op 4 februari 1222 werd aangebracht leidde tot een speciale band tussen de abdij van Rijnsburg en Boskoop van bijna vier eeuwen. De abdij werd weliswaar in 1574 verwoest, maar de laatste abdis, Stephana van Rossum, oefende tot haar dood in 1603 een zekere macht uit over de ambachtsheerlijkheid. Al was het maar in financiële zin. Aart Vuyck sr noemt in zijn boek ‘Boskoop, vijf eeuwen boomkwekerij’ zelfs het jaar 1612 als laatste jaar. Dat zijn, voor de precieze Boskoper, op de kop af 390 jaar.
Een van de welvarendste vrouwenkloosters
Een reden te meer voor een schets van de abdij van Rijnsburg. De abdij van Rijnburg werd in 1133 opgericht. Al relatief snel behoorde Rijnsburg tot de welvarendste vrouwenkloosters van Holland. Door grote schenkingen groeide het klooster in rijkdom en macht.
Zo was de abdij in het bezit van talloze dorpen, landerijen en renten in heel Holland. Het klooster genoot de bescherming van de adellijke families waarvan de nonnen afkomstig waren. De abdis was ontegenzeggelijk het hoofd. Zij gaf niet alleen geestelijke leiding aan de nonnen die haar gehoorzaam moesten zijn, maar voerde ook de wereldlijke macht uit over alle bezittingen en onderzaten van het klooster.
Dat legde het klooster geen windeieren, zo was algemeen bekend. Een veelzeggende spreuk in de tijd was:
,,Daar waaien geen winden door Hollands steden
Of zij brengen haar renten voor Rijnsburg mede”.
Het beroemde benedictinessenklooster moet destijds een imposante aanblik hebben geboden. De eigenlijke abdij bestond uit een ommuurd complex van gebouwen en bezat daarnaast uitgestrekte boomgaarden, waarvan men aanneemt dat deze de basis hebben gevormd voor de latere boomteeltcultuur in Boskoop.
Geen turfwinning, maar boomteelt
Dat behoeft nadere uitleg. De abdij van Rijnsburg had een vooruitziende blik. Daar waar in de omliggende plaatsen, zoals Waddinxveen, Reeuwijk en Nieuwkoop, de winning van turf belangrijk was om aan inkomsten te komen, daar koos Rijnsburg voor behoud van de vruchtbare turflaag. Een reden kan zijn dat het daarbij het oog had op aanvulling van de eigen omvangrijke boomgaard.
Deze ‘order’ van de abdis heeft ervoor gezorgd dat de veenlaag in Boskoop niet werd afgegraven om ten behoeve van het snelle gewin werd ‘opgestookt’ in een stads huishouden in Den Haag, Rotterdam of Amsterdam. De veenlaag bleef behouden voor de teelt van bomen en planten. Iets dat de ontwikkeling van het dorp in belangrijke mate heeft beïnvloed.
De abdij had het volle eigendomsrecht van Boskoop. Bovendien waren de inwoners onderhorig aan de Edele Vrouwe van Rijnsburg. Het klooster hief belasting (tienden, vrouwenpacht, hoendergeld) en benoemde de geestelijke en bestuurlijke ambtsdragers. Ook werd uit naam van de abdis recht gesproken. De abdis had overigens ook het recht van gratie, ook van de doodstraf. En van dat laatste recht heeft zij zeker een keer gebruik gemaakt, zo valt in de boeken van Vuyk en Schaum te lezen. Onduidelijk is of de doodstraf een keer is uitgesproken en uitgevoerd in Boskoop tijdens de periode-Rijnsburg.
In de jaren 1488/1489 liet de abdis een huis voor zichzelf bouwen in Boskoop. Dat blijkt, volgens geschiedschrijver Vuyk, uit rekeningen die hij heeft aangetroffen in het archief. Ze bezat er overigens ook een boerderij, blijkt uit datzelfde archief. De banden van de abdij en de abdis met Boskoop waren dus redelijk warm te noemen.
Ridderschap van Holland
De abdij kon zich ook niet verbergen voor de geest van de tijd. In 1573/1574 werd de abdij verwoest tijdens de opstand tegen het Spaanse gezag. Abdis Stephana van Rossum (ca 1527-1603) week samen met enkele nonnen uit naar Gouda. De bezettingen van de abdij vervielen aan de Ridderschap van Holland. Voor Boskoop betekende dit dat de Ridderschap voortaan bepaalde wie er ambtsdrager werd in Boskoop. Ook inde de Ridderschap enkele belastingen, al bleven enkele belastingen uit Rijnsburg gehandhaafd.
De overgang van abdij naar Ridderschap ging geleidelijk. Feitelijk werden de goederen van Rijnsburg (waaronder Boskoop) al snel na 1574 geconfisqueerd door de Prins van Oranje (die moest nodig de Opstand betalen) waardoor de abdis niet langer soeverein was over haar ambachten.
De ridderschap was een instituut van Hollandse edelen die een stem in de Staten van Holland had en mocht vooral het platteland vertegenwoordigen in de landsregering, aangezien de steden in die tijd al te machtig waren en de rol van de adel hier te klein was.
Het oudste lid van de Ridderschap kreeg automatisch de titel rentmeester-generaal van Rijnsburg kreeg en werd in die hoedanigheid feitelijk Heer van Boskoop, hoe gek het ook klinkt. In de Boskoopse archieven uit de 18e eeuw zie je dat deze rentmeesters de ambten verpachten, waar ze natuurlijk zelf ook weer van profiteren.
Collatatierecht voor de abdis
De abdis werd na het Leids Ontzet ook niet uit al haar taken gezet; zo hield ze haar titel en het zogenaamde ‘collatatierecht’, het recht om een beroep op de protestantse predikant goed danwel af te keuren! Bijzonder om dit te lezen van een hoogadellijke streng-katholieke kerkvrouwe. Met de dood van abdis Stephana van Rossum in 1603 kwam definitief een einde aan de periode Rijnsburg.
‘Niet sonder Godt’
Vandaag de dag is er in Boskoop eigenlijk nog maar één plek die herinnert aan de Rijnsburgse periode. Op de voorgevel van Voorkade 40, één van de oudste huizen van het dorp, is de zinspreuk van de abdij, ‘Niet sonder Godt’, te vinden. Die is waarschijnlijk aangebracht in 1686 aangebracht door schout Boudewijn Gerritsz van Hijselendoorn die dit huis heeft gebouwd.
Wie meer wil lezen over de abdij van Rijnsburg en het rijks Roomse leven kan het artikel ‘Niet sonder Godt’ downloaden op de website van de Historische Vereniging Boskoop, www.HVBoskoop.nl. Redacteur Edwin van Voskuilen schetst daarin een beeld van de abdij, maar ook de van de laatste abdis. Een artikel, de moeite waard.
Meer weten over de oorkonde en het Nationaal Archief, de bewaarplaats ervan? Klik hier voor een korte reportage over een bezoek dat de redactie van de Canon bracht aan Den Haag.