De vlasvezel is de sterkste natuurlijke vezel. Producten die van vlas worden gemaakt, zijn bijvoorbeeld linnen lakens en slopen, vaat- en handdoeken, zakdoeken, kleding, gordijnstof en naaigarens voor de schoenindustrie of zeilmakerijen, maar ook brandweerslangen en parachutes.
Omdat de vlasboeren te weinig grond hadden, pachtten ze land elders in Nederland, zoals in Zeeland, de Haarlemmermeer en zelfs Groningen. Hun vlasarbeiders trokken daar in het voorjaar naartoe en keerden in september weer terug om op de boerderijen het geoogste vlas gedurende herfst en winter verder te bewerken.
Na de winter werd het eindproduct vanuit de haven in Oostendam naar vlasmarkten in Dordrecht of Rotterdam vervoerd. In het midden van de negentiende eeuw was een kwart van de bevolking van Hendrik-Ido-Ambacht werkzaam in de vlasserij.
Werken tot je erbij neervalt…
De zaaitijd van het vlas was in maart en april. Eind juni werd het vlas geoogst, waarbij de planten met wortel en al uit de grond werden getrokken. Het trekken van vlas was zwaar werk. Om het vlas niet te beschadigen, mochten er geen klompen worden gedragen. Nadat het vlas was getrokken, werd het bijeengebonden om te drogen. Zonder elke drie kwartier een pauze was dit werk voor de plukkers niet vol te houden. De thuiskomst van de plukkers werd in Oostendam jaarlijks op elke derde zondag van september gevierd met de traditionele ‘vlaskermis’, die steevast ontaardde in een drankgelag met bijbehorende knokpartijen.
In het najaar werd het vlas ‘gerepeld’, waarmee het van de zaadbolletjes werd ontdaan. Vervolgens ‘rootte’ men het in de Waal of in een sloot of waterput, waardoor de vezels losweekten van de houtpijpen. Na zeven tot tien dagen werd het gedroogd en konden de houten stengels worden verwijderd (‘gebroken’ en ‘gezwingeld’) en de vezels vrijkomen. Deze werden gekamd (‘gehekeld’) om ze te zuiveren van onregelmatigheden en vuil. Tot slot werd het vlaslint gereedgemaakt voor verdere bewerking in de weverijen.
Een ongezond leven in armoede
In de vlasserij werkten hele gezinnen en kinderarbeid was niets bijzonders. Het sociale verschil tussen boeren en vlasarbeiders was enorm. De meeste vlasboeren woonden in Sandelingen-Ambacht, vaak in kapitale boerderijen; hun arbeiders daarentegen vertoefden met grote gezinnen veelal in armzalige eenkamerhuisjes.
Sterfte onder de vlasarbeiders lag bovengemiddeld hoog. Bij het werk kwamen grote hoeveelheden stofdeeltjes vrij, waardoor men vaak longproblemen kreeg. De burgemeester van Hendrik-Ido-Ambacht rapporteerde bij een onderzoek naar de arbeidsomstandigheden, dat hij een vlasarbeider direct herkende aan ‘het geesteloze bleeke gelaat, de beklemde ademhaling en heesche stem’. Er overleden talloze arbeiders aan longtering en chronische ziekten van de ademhalingsorganen. Vlasarbeiders werd zelden ouder dan vijftig jaar.
Het einde en een nieuw begin
Rond 1880 begon de industrialisatie in de landbouw, hetgeen het einde van de vlasserij zou inluiden. Zo maakte deze ontwikkeling in 1890 een einde aan zowel het bedrijf als het leven van de 48-jarige vlasbouwer Jan Rijsdijk, die met achterlating van vrouw en negen kinderen in armoede stierf. Zijn zonen Frank (22) en Arie (17) kwamen zonder werk te zitten. Maar door dit rigoureuze einde aan de vlasserij zetten de gebroeders Rijsdijk Hendrik-Ido-Ambacht uiteindelijk wél op de wereldkaart. Ze werden de grondleggers van de befaamde scheepssloperijen, die voor de vlasarbeiders een betere toekomst zouden inluiden.