Al eeuwen geleden werd er op verschillende plaatsen in Enter leem gewonnen. Dat blijkt uit veldnamen als de "Leemstukken" in de Zuideres en de "Leemkuilen stukken" op en rond de Hamberg. De leem werd gebruikt om vlechtwerkwanden van boerderijen en schuren aan te smeren. Veel stenen gebouwen waren er nog niet in Enter. In 1795 was er één gezinshoofd in Enter die als metselaar zijn brood verdiende. De bakstenen moesten van elders aangevoerd worden.
De eerste steenbakkerij
In 1803 begon Gerrit Rohaan een steenbakkerij. Het gezin Rohaan woonde op de helling van leemrijke Hamberg. Veel stelde het bedrijfje in het begin niet voor. Rond 1820 gaf Rohaan als beroep nog tapper op. In zijn woning was een tapperij gevestigd die De Rode Haan heette. In 1823 was er een grote brand in Enter waarbij omstreeks 35 woningen en veel schuren verwoest werden. Bij de herbouw werden veelal bakstenen en pannen gebruikt, waardoor de steenbakkerij een flinke impuls kreeg.
Straatweg naar Almelo
In 1830 moest de productie uitgebreid worden. De gebroeders ter Horst, steenbakkers in Rijssen, hadden voor de kapitale som van f 210.000,‒ de aanleg van een klinkerweg van Raalte naar Almelo aangenomen. De gigantische hoeveelheid stenen die hiervoor nodig waren konden niet in hun eigen bedrijf gemaakt worden, zodat alle steenbakkerijen in de omgeving waaronder Rohaan ingeschakeld werden. Dat leverde aanzienlijke werkgelegenheid op. Gemiddeld werkten er zo'n 30 personen waarvan 2/3 vrouwen en kinderen. Het loon varieerde van 45 tot 60 cent per dag.
Brand in Enschede
In 1862 verwoestte een geweldige brand vrijwel de gehele binnenstad van Enschede. De wederopbouw van de stad leverden de steen- en pannenbakkerijen veel werk op. In enkele jaren verrezen er drie nieuwe steen- en pannenbakkerijen in Enter, waaronder de firma's Leestemaker en Braamhaar. In die jaren vonden er wel 100 mensen werk in Enter in deze industrietak.
"Ne baksteen det drif"
Er bestonden ook bakstenen met bijzondere kwaliteiten. H. van Wijngaarden, schoolmeester in Rectum onder Enter, was in het bezit van een baksteen die op het water bleef drijven. De steen baarde destijds nogal wat opzien, blijkt uit een artikel van de hand van Wijngaarden uit 1848. Een hoogleraar uit Deventer heeft er zelfs een onderzoek naar verricht. De steen was gemaakt van klei die was gevonden aan de rand van het veen. De klei had zich daar vermengd met veengrond. Bij het bakken verdwenen de veenbestanddelen en ontstonden er kleine holten die de steen drijfvermogen gaf.
Het einde
Na de wederopbouw van Enschede verdwenen de steen- en pannenovens in Enter weer even snel als ze gekomen waren. Alleen Rohaan bleef over. Maar aan het einde van de 19de eeuw begonnen de leemvoorraden in Enter op te raken. Ook in Rijssen kampte men met dit probleem. Toen er onder Markelo grote leemvoorraden ontdekt werden, was dat voor Rijssen een uitkomst, maar de afstand naar Enter was te groot. De fabriek van Rohaan schakelde over op cement- en betonproducten. Dit betekende het einde van de steenbakkerij in Enter.