Vanaf circa 1600 konden kinderen tussen 6 en 12 jaar onderwijs krijgen in stadsscholen en later ook markescholen op het platteland. De lesruimten waren uiterst primitief: de deel van een boerderij, een woonkamer, desnoods een schaapskooi of de werkplaats van een ambachtsman die daarnaast onderwijzer was. Het dak van de lesruimte mocht niet lekken! Voor verwarming moest worden betaald, of er moest turf worden meegenomen. Ook het schrijfmateriaal (lei en griffel) was voor eigen rekening. Schoolmeesters dienden de gereformeerde religie aan te hangen, maar het opleidingsniveau van die onderwijzers was laag. Vaak werd het geven van onderwijs gezien als bijverdienste van kosters of organisten. Ook oudere leerlingen werden ingeschakeld. Onderwijzers ontvingen hun loon in natura. Zij deden hun werk vaak tot op hoge leeftijd. Een onderwijzer aan de Usselerschool moest zelfs dagelijks door de leerlingen in een "schoefkoar" (kruiwagen) naar school worden gebracht.
Torenschool
Aan de noordzijde van de toren van de Oude Kerk werd in 1645 de
Torenschool gebouwd: een vrij kleine ruimte met een lemen vloer en
een rieten dak. Er stond een katheder voor de onderwijzer en er
waren banken voor de leerlingen (tafels kwamen er pas na 1800). In
1780 werd het schooltje vergroot door er een verdieping op te
bouwen. De jongste leerlingen werden "beleerd" in het
benedenvertrek; de "bovenmeester" gaf les "onder de pannen". In
1750 waren er ook nog twee scholen in de Esmarke en scholen in elk
van de buurschappen Boekelo, Usselo, Twekkelo, Broekheurne en
Lonneker. Later kregen ook Rutbeek en Driene een schooltje. Op de
scholen werd les gegeven in lezen, schrijven en rekenen. Daarnaast
werd geoefend in het opzeggen van het Onze Vader, de Tien Geboden,
de Twaalf Artikelen des Geloofs en de Heidelbergse Catechismus. Er
werden ook geestelijke liederen gezongen. De plaatselijke
predikanten oefenden toezicht uit op de kwaliteit van het
onderwijs.
Latijnse school
In het gewest Overijssel bestonden ook particuliere scholen,
zogenaamde Franse of Frans/Duitse scholen, waar les werd gegeven in
vakken als boekhouden, talen, wiskunde en aardrijkskunde. Over het
bestaan van dergelijke scholen in Enschede zijn geen gegevens. Wel
werd er in 1632 een Latijnse school opgericht onder leiding van een
rector die tevens predikant was. De school was gevestigd in het
vicarie- of rectoraatshuis (genoemd naar de voormalige St. Steffens
vicarie), dat later deel ging uitmaken van het stadhuis. Latijnse
scholen gaven vakken als Latijn, rechten en theologie, ter
voorbereiding op een universitaire studie. De school heeft bestaan
tot 1813, maar werd in 1816 heropgericht met de Franse taal als
belangrijk vak.