Voordat er in 1952 in Diepenheim drinkwaterleiding kwam, was het slecht gesteld met de watervoorziening. Slechts enkele huizen hadden een eigen pomp en regentonnen waren vrij schaars omdat de meeste huizen geen regenpijpen kenden. Voor gemeenschappelijk gebruik waren er wel stadspompen, maar die gaven nogal ijzerhoudend water. Aanvankelijk waren er voor heel Diepenheim maar twee. Eén halverwege de Grotestraat tegenover de bakkerij van de familie Bouwmeester (nu galerie Hodes) en één op het schoolplein onder de platanen, waar tot 1963 de openbare lagere school Stedeke stond. De pomp bij de school was al eens een stukje verplaatst vanwege de slechte kwaliteit van het water. De stadspompen hadden een houten opbouw en waren groen geschilderd. In de herfst werden ze omhuld met stro, zodat ze tegen de winterkou konden.
Waterleiding
Enkele jaren voor de Eerste Wereldoorlog werden er in
Diepenheim oefeningen van het leger gehouden. Er kwamen drie nieuwe
pompen bij, zogenaamde nortonputten: één in de westelijke
Middenstraat bij Kiffen, één bij het oude raadhuis en één op het
Ottenplein nabij café De Pol. In 1912 liet de gemeenteraad
de kans voorbij gaan om waterleiding aan te leggen in het stadje.
Ter gelegenheid van het zilveren huwelijksfeest van graaf en gravin
Schimmelpenninck van het Nijenhuis mocht de raad een geschenk
kiezen: een verenigingsgebouw, aanleg van een drinkwaterleiding of
watermolen den Haller met het muldershuis. Een gebouw moest je
onderhouden en waterleiding was alleen voor de kombewoners
interessant (vonden de merendeels boerenraadsleden), dus werd
gekozen voor de watermolen. De stadspompen werden na aanleg van de
waterleiding in 1952 afgebroken. Wel is er op Koninginnedag 1984,
als herinnering aan de stadspompen, op het pleintje aan de Hagen
een replica geplaatst.
Elektriciteit
Eind 1909 besloten de gemeenten Neede, Borculo en Eibergen
enerzijds en het Twents Centraal Station anderzijds tot de
oprichting van een kabelmaatschappij voor de drie gemeenten. De
maatschappij zou de stroom betrekken van de TCS en doorgeven aan de
inwoners van de aangesloten gemeenten. In december 1913 trad ook de
gemeente Diepenheim toe tot de maatschappij, die inmiddels de
Berkelstreek werd genoemd. Het elektriciteitsnet werd aangelegd en
in november 1914 kwam het Diepenheimse net onder spanning te staan.
Vanuit het transformatorhuisje, vanwege zijn ronde vorm ook wel "de
peperbus" genoemd, werd de gemeente Diepenheim van elektriciteit
voorzien. De peperbus stond op de hoek van het schoolplein onder de
platanen. Eenzelfde peperbus, maar beduidend kleiner, is na de
reconstructie van de Grotestraat weer geplaatst op het plein onder
de platanen.
In september 1914 bestelde het gemeentebestuur bij de plaatselijke
handelaren Bussink en Izaks lampen voor het gemeentehuis, de school
Stedeke, het brandspuitenhuisje en het arrestantenlokaal. De
Diepenheimse monteur Jan Welmerink was vanaf die tijd een begrip in
het Stedeke. Hij werd dan ook aangeduid met de naam "Lechjan".
Aardgas
Na de ontdekking van het aardgasveld in Slochteren ontstond er
in het hele land een "gaskoorts" in verband met de
aardgasdistributie. Op 22 mei 1966 gingen de gemeenten Diepenheim,
Markelo en Ambt Delden over tot de oprichting van een eigen
gasbedrijf. Goor bleef hierbuiten: deze gemeente had reeds lang een
eigen gasbedrijf en daar vond uitsluitend ombouw van apparatuur en
leidingen plaats. Dat was dus in de drie eerder genoemde gemeenten
niet aan de orde. De naam van het nieuw opgerichte gasbedrijf werd
Centraal Overijsselse Gasmaatschappij N.V. later veranderd in
Centraal Overijsselse Nutsbedrijven N.V. De afkorting was en bleef
Cogas. In 1987 werd ook de kabel-tv door Cogas in Diepenheim
geïntroduceerd.