De aanleg van de waterleiding betekende een grote vooruitgang voor de stad. Schoon drinkwater leidde uiteindelijk tot een duidelijke verbetering van de volksgezondheid. In 1893 werd de watertoren in gebruik genomen. Trots bouwde de stad in 1898, ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina, een fontein op de Brink.
Ruimtegebrek en epidemieën
Het inwonersaantal in Deventer groeide van 9.000 in 1795 naar 20.000 in 1882. Die groei is op zich al opzienbarend, maar wordt des te opmerkelijker als we beseffen dat de stad qua oppervlakte in deze periode amper toenam. De beperkte ruimte werd met veel mensen gedeeld. Pas na opheffing van de vestingwet in 1874 kon de stad buiten het centrum nieuwbouw plegen. Intussen industrialiseerde de stad en werden er in hetzelfde gebied fabrieken gebouwd. In stegen, sloppen en plaatsen stonden kleine woningen zonder voorzieningen en soms zelfs zonder daglicht. Het is begrijpelijk dat de ellende groot was. Er vielen in verschillende jaren tientallen, soms zelfs honderden doden bij epidemieën van tyfus en cholera. De kindersterfte was hoog en in veel gezinnen verdronk vader van ellende het weinige geld in de kroeg.
De gasfabriek
Door de groei van de medische kennis en een stroom van nieuwe uitvindingen werden de leefomstandigheden van de mensen geleidelijk beter. In 1858 werd de gasfabriek aan de Raambleek gebouwd. Rond 1800 brandden er nog 152 straatlantaarns op olie. Die werden snel vervangen door gaslantaarns. De gasfabriek kreeg in 1911 nieuwbouw aan de Zutphenseweg en werd belangrijk uitgebreid.
De vuilnisdienst
In 1862 werd "stadsstratendrek" nog systematisch verzameld op de enken en bij opbod verkocht aan boeren uit de Voorstad, die het gebruikten om hun landerijen te bemesten. In 1874 werd een stelsel ingevoerd met tonnetjes die door een schoonmaakdienst op geregelde tijden werden afgehaald. 4 jaar later werd een nieuwe mestplaats op de Bergweide in gebruik werd genomen. Later werd ook een begin gemaakt met de aanleg van riolering.
Aanleg van de waterleiding
Een grote ziektebron in de stad vormde de gebrekkige
watervoorziening. De vele privé- en stadspompen en waterputten
gaven water van een matige kwaliteit. Vaak waren deze vervuild door
mestplaatsen en beerputten die zich in de directe omgeving
bevonden. Het water uit de grachten werd ook gebruikt en vervuild
door fabrieken als de leerlooierij van Chernac Sligtenbree aan de
Smedenstraat. Door de aanleg van de waterleiding werd het mogelijk
in de stad bij het Sint- Geertruidenziekenhuis aan de Singel een
badhuis te bouwen, dat in 1886 in gebruik werd genomen.
De uitvinding van telegraaf en telefoon en de toename van het
postaal verkeer leidden in 1890 tot de bouw van het postkantoor,
eerst in de Kleine Overstraat, later aan de Nieuwstraat.
IJsselcentrale
In het eerste decennium van de 20ste eeuw werd er door het stadsbestuur uitgebreid gediscussieerd over de aanleg van een elektriciteitscentrale. Er was toen al een aantal fabrieken in de stad met een eigen elektriciteitsvoorziening. Uiteindelijk brak het besef door dat de stad dit niet zonder haar buurstad Zwolle kon regelen. Het leidde er toe dat in 1915 bij Zwolle de IJsselcentrale (Harculo) in gebruik genomen werd.