Door Joost Cox
In de maand mei van het jaar 1254 is de Hollandse graaf Willem II tijdens zijn militaire campagne tegen de opstandige West-Friezen aanwezig in zijn tentenkamp in Vronen, even ten noorden van Alkmaar. Hij heeft zojuist een grote overwinning geboekt op die West-Friese boeren die al sinds het begin van de twaalfde eeuw steeds weer in opstand komen tegen het grafelijk gezag. De graaf van Holland en Zeeland is namelijk ook heer van (West-)Friesland. Al in 1132 is Alkmaar het doelwit bij de invallen van de West-Friezen in Kennemerland en gaat daarbij in vlammen op. Dat gebeurt nog een paar keer, maar even vaak wordt de stad weer herbouwd. En evenzo vaak volgen op deze invallen strafexpedities door de graven van Holland waarbij de Alkmaarders ook van de partij zijn. Om de West-Friezen te beteugelen laat de graaf zogenaamde dwangburchten bouwen op strategische plekken. Ook bij Alkmaar, waar een doorwaadbare plaats in het riviertje de Rekere de invalsweg naar West-Friesland vormt, verrijst een kasteel: de Torenburg. De graaf heeft daarnaast belang bij een sterke grensstad met weerbare burgers. Vandaar dat hij - wellicht op verzoek van de Alkmaarders zelf - in mei 1254 toestemming zal hebben gegeven voor verlening van stadsrechten aan Alkmaar.
Op donderdag 11 juni 1254 is het dan zover: een delegatie van Alkmaarse notabelen is aanwezig in de grafelijke hof te Leiden waar graaf Willem II, tevens Rooms koning van het Duitse rijk, hun stadsrechtoorkonde zal bezegelen met zijn troonzegel. Daardoor verkrijgt de oorkonde rechtskracht en vanaf dat moment is Alkmaar een stad met alle voorrechten van dien. Er zijn maar negen steden in het graafschap Holland en Zeeland met oudere stadsrechten. De originele stadsrechtoorkonde is helaas niet bewaard gebleven, een vidimus (een door getuigen bevestigd afschrift) uit 1325 van het stadsrecht wordt in het Regionaal Archief Alkmaar zorgvuldig bewaard. Het stadsrecht telt zeer vele bepalingen die heden ten dage worden onderverdeeld in 71 artikelen; in het eerste artikel krijgen de Alkmaarders de felbegeerde tolvrijdom; zij hoeven voortaan nergens meer in Holland en Zeeland tol te betalen, wat een enorme economische stimulans voor hun handeldrijven betekent! Volgens het stadsrecht hebben de burgers van Alkmaar voortaan het recht zelf de stad te besturen en ook recht te spreken. Er staan ook tal van rechtsregels en boetes in, vooral bepalingen die de 'stadsvrede' moesten garanderen, de openbare orde en veiligheid in de stad. Een bijzonder voorrecht was het 'ius de non evocando' - het recht alleen door de eigen schepenen (rechters) van Alkmaar te worden berecht, ook als je in een andere stad een misdrijf had begaan.
Daarnaast regelt ook de graaf zijn rechten ten opzichte van de Alkmaarders, hij blijft ten slotte de stadsheer, degene die het uiteindelijk voor het zeggen heeft. De Alkmaarse burgers moeten de graaf een vaste 'bede' - de belasting - betalen en verder moeten in geval van een oorlog 25 Alkmaarse mannen meevechten in het leger van de graaf. Het belang van het stadsrecht voor de ontwikkeling van de stad Alkmaar dient niet te worden onderschat; tot het einde van de Republiek in 1795 is het mede bepalend geweest voor de positie van Alkmaar op gewestelijk en nationaal niveau. Alkmaar gaat als teken van de stedelijke zelfstandigheid een trots wapen voeren: de zilveren burcht op een rood veld die we nog steeds als stadswapen en stadsvlag gebruiken. Ook wordt een sterke stadsmuur gebouwd als afbakening van het stedelijk gebied en tot 1795 is Alkmaar de twaalfde stemmende stad in de Staten van Holland en de eerste stad van de zeven steden in het Noorderkwartier. In 2004 werd dan ook met recht een fantastisch stadsfeest gevierd vanwege de 750-jarige stadsrechten!
Een familie van stadsrechten
Het stadsrecht van 1254 is niet speciaal opgesteld voor Alkmaar. Het is dat van Haarlem uit 1245, dat het weer van 's- Hertogenbosch (van 1195) kreeg. Die verlening van de ene aan de andere stad - van de 'moederstad' op de 'dochterstad' - noemen we wel een 'stadsrechtfamilie'. Alkmaar behoort tot de Brabants-Hollandse stadsrechtfamilie en zal zelf het stadsrecht weer doorgeven aan Medemblik (1289), Beverwijk (1298), Texel (1415) en Wieringen (1432). Medemblik op haar beurt levert het stadsrecht weer door aan o.a. Enkhuizen, Monnickendam en Hoorn (1356) en dat gaat zo nog door tot het midden van de vijftiende eeuw.
Pittige straffen
In de middeleeuwen schrok men niet terug voor flinke straffen. Volgens het stadsrecht dienden dieven, brandstichters en verkrachters onthoofd te worden. Vechten, huisvredebreuk en het gebruik van valse maten en gewichten werden bestraft met zware boetes. Een bijzonder aanschouwelijke straf staat in art. 25: 'Maar wanneer iemand in zijn eigen huis een dief grijpt, dan zal hij hem vasthouden, als hij dat kan, en zeven van zijn buren er bij roepen, en hij zal samen met zijn buren de vastgebonden dief zo lang vasthouden totdat hij hem bij klaarlichte dag aan de schout kan overdragen, met de gestolen zaak op de rug gebonden, en dan zal de schout de dief ter terechtzitting aanklagen en met hem handelen volgens het vonnis van schepenen.'