Door Gerhard Akkerman
Door haar gunstige ligging was Alkmaar in de middeleeuwen al uitgegroeid tot een belangrijke handelsstad waar boeren uit de omgeving hun producten heen brachten om ze op markten te verkopen.
In de Franse tijd (1795 tot 1813) leed de handel sterk onder het 'continentaal stelsel': keizer Napoleon verbood in 1806 handel met het Verenigd Koninkrijk en met de Engelse koloniën. Voor een handelsland als Nederland was dit een grote klap. In de 18e eeuw trad er ook een sterke verzanding op van de Zuiderzee, het latere IJsselmeer. Er ontstonden veel ondieptes en dit betekende dat Amsterdam als zeer belangrijke handelsstad steeds moeilijker bereikbaar werd.
Het was dan ook niet vreemd dat Amsterdam na de Franse tijd zocht naar een betere en snellere verbinding met de Noordzee dan via de Zuiderzee. Ook koning Willem I vond het belangrijk dat Nederland weer ging meetellen als handelsnatie en was bereid dit te stimuleren vanuit de landelijke regering. Zo ontstond het idee om Amsterdam te verbinden met de zee via een kanaal, het 'Groot Noordhollandsch Kanaal'. Het zou moeten lopen van Amsterdam tot aan de marinehaven in Den Helder.
Alkmaar dacht ook voordeel te kunnen behalen uit dit kanaal. Er heerste armoede, dus de stad kon wel een economische stimulans gebruiken. Vanouds ging het meeste transport in en rond de stad over water. Het stadsbestuur, vooral burgemeester Gijsbert Fontein Verschuir, heeft zijn uiterste best gedaan om het kanaal dwars door Alkmaar te laten lopen en zo de handelsfunctie van Alkmaar te ondersteunen. Alkmaar kon zo weer een knooppunt worden van land- en waterwegen. Schippers zouden er kunnen aanmeren, overnachten en handel drijven.
In 1821 begonnen de sloop- en graafwerkzaamheden in Alkmaar. Het traject van het kanaal liep 'door de zoogenoemde Voormeer van de Stadsboom bij het oude Waterpoortje wederom uitgaande door en vervolgens langs de Oostelijke en Noordelijke zijde der stad.' Op 13 december 1824 passeerden twee grote zeeschepen elkaar bij Alkmaar, wat feestelijk werd gevierd. Toen het kanaal in 1825 officieel werd geopend was het het grootste kanaal ter wereld. Het was 5,60 meter diep en 37 meter breed.
In plaats van een versterking van de handelsfunctie bleek het echter een afbraak daarvan te zijn. Schippers uit de regio brachten nog steeds hun oogstproducten en andere handelswaar naar de markt van Alkmaar, maar door de snellere verbinding voeren ze ook wel door naar de markten van Zaandam of Amsterdam. Voor grote schepen, die door een stoet paarden getrokken werden, was Alkmaar een lastig deel van het traject met haar bochten en vlotbruggen en de meeste schippers wensten Alkmaar zo snel mogelijk te passeren. Bovendien voeren de schepen nu niet meer door stadswater maar door vrij water, waardoor Alkmaar de inkomsten door tolheffing misliep.
Alkmaar werd gesplitst in twee delen. Het Veneetse Eiland, het Heiligland en het Hondsbosch werden van de stad afgesneden, de Hoge Brug tussen Eilandswal en Zeglis moest weg. Enkele monumenten, zoals het Waterpoortje en later de Friese Poort gingen verloren.
In de loop van de 19e en 20e eeuw werden steeds specifiekere eisen aan het vervoer gesteld. Voor de groter wordende zeilschepen en de nieuwe grote stoomschepen bleek het kanaal al snel onbruikbaar. Toen Amsterdam in 1851 onderzoek liet doen naar een korter kanaal naar zee protesteerde Alkmaar tevergeefs. De opening van het Noordzeekanaal in 1876 betekende het einde van het Noordhollands Kanaal als vaarweg voor zeeschepen. Landwegen werden steeds belangrijker, net als trein en tram. Uiteindelijk bleek het watervervoer vooral geschikt voor transport van zware, veel ruimte innemende producten die over grote afstand moeten worden vervoerd. Het Noordhollands Kanaal is tegenwoordig behalve voor recreatievaart alleen nog van belang voor het vervoer van ruwe mineralen (vooral zand) en bouwmaterialen.