Toen de Nederlandse regering in 1949 na een zware strijd en onder grote internationale druk de macht over de kolonie Nederlands-Indië aan de bevolking overdroeg, kwamen veel mensen in een benarde positie. De verhoudingen in de nieuwe republiek Indonesië werden op zijn kop gezet: wie eerst aan de kant van de (Nederlandse) machthebbers stond, kwam nu aan de zijlijn te staan. De meeste inwoners van Nederlandse afkomst besloten te vertrekken, ook al hadden velen hun leven lang op de eilandengroep in Zuidoost-Azië geleefd. Tussen 1946 en 1958 vertrokken ruim 300.000 van hen naar Europa. Net als duizenden Molukkers, die tijdens de Indonesische vrijheidsstrijd aan Nederlandse zijde hadden gevochten.
In Nederland werden die Molukkers trouwens niet met open armen ontvangen. Het land was volop bezig zich van de Tweede Wereldoorlog te herstellen. De werkloosheid en woningnood waren nog gigantisch. Al die mensen die uit de voormalige kolonie in het vaderland neerstreken, kwamen niet bepaald gelegen. Maar het waren nu eenmaal landgenoten of bondgenoten, dus zat er weinig anders op dan hen in de maatschappij zo goed en zo kwaad als het ging te laten integreren.