De doopsgezinde familie Blijdenstein vestigde zich in 1692 vanuit het West-Munsterland in Enschede. Ze handelden in lijnzaad en linnen. Die handel floreerde en in 1741 werd het landgoed Het Amelink aangekocht. Daar werd een natuurbleek ingericht aan een beek die ontspringt op het huidige landgoed De Welle. Het linnen werd er met water besprenkeld en in de zon gelegd. Daarna werd het met potas (een loogzout) in de "buketonne" geloogd. Het natuurbleken duurde 3 weken tot enkele maanden. De kwaliteit van bleken was bepalend voor de uiteindelijke verkoopprijs. Daarom richtte Blijdenstein op zijn bleek een "looghues" in met enkele loogketels. Het doek werd daarin geloogd, met in het buitenland gekochte "weedas", een duurdere maar betere soort potas.
Eerste Twentse stoomketel
Omdat er in en om de stad een levendige handel ontstond in dit
soort chemicaliën, richtten de zonen Barend en Benjamin
Blijdenstein een handel in "weedasch" op, die echter slechts een
vrij kort leven was beschoren. Voortaan maakten ze de weedas zelf,
door de as te "wrijven": te malen en te persen, met een door
paarden aangedreven molen. In 1819 kende de stad nog twee van
dergelijke molens, waaronder een molen aan de noordoostelijke zijde
van de Hofstraat. In 1829 werd in het looghues een stoomketel
geplaatst, de eerste in Twente. In 1833 richtte Thomas Ainsworth
het gebouw in naar de nieuwste inzichten en vond het loogproces
machinaal plaats.
Blijdensteinhuis
Jan Bernard Blijdenstein, jongste zoon van Barend
Blijdenstein, behoorde tot de Enschedese notabelen. In 1778 trouwde
hij met de Almelose Geertruid Schimmelpenninck, die familie was van
de latere raadpensionaris. Hij ontpopte zich als patriot, werd
volksvertegenwoordiger en in de Franse tijd burgemeester
(maire) van Enschede. In 1801 richtte hij, met zijn broer
Benjamin en een zoon van deze Benjamin, de firma Blijdenstein &
Co op, een bombazijnfabriek. In 1806 liet hij, naast de Espoort,
een stadsvilla bouwen waar koning Lodewijk Napoleon logeerde bij
zijn bezoek aan Enschede op 7 maart 1809.
Stoomweverij
In 1832 was Benjamin Willem Blijdenstein eigenaar van een
terrein tussen de Achterstraat (Stadsgravenstraat) en de
Noorderhagen. In 1857 werd daar de stoomweverij Blijdenstein &
Co gebouwd. Op de Wereldtentoonstelling in Parijs (1857) ontving
broer Albert Jan een erepenning voor zijn creatieve mechanisatie
van het bedrijf. De stoomweverij brandde bij de stadsbrand in 1862
volledig af. De fabriek werd in 1864 herbouwd en in 1903, na een
brand in de spinnerij, afgebroken. Een volledig nieuwe fabriek,
bestaande uit een weverij en een sterkerij, werd in 1875 gebouwd
aan de Oosterstraat, hoek Oldenzaalsestraat. De fabriek werd in
1885 nog uitgebreid met een spinnerij.
Twentse Bank
Een zoon van Benjamin Willem Blijdenstein, Benjamin Willem
jr., was advocaat en notaris. Hij was in 1836 de oprichter van het
bankierskantoor B.W. Blijdenstein. In 1858 werd een kantoor geopend
in Londen; in 1861 een kantoor in Amsterdam onder de naam "De
Twentsche Bankvereniging". De bank verhuisde in Enschede
uiteindelijk (1910) naar een gebouw aan het Hoedemakerplein (nu een
rijksmonument).
Heidemaatschappij
Albert Jan Blijdenstein groeide op op Het Amelink. Hij
ontwikkelde er ook interesse voor landinrichting en bosbouw. Bij de
markeverdelingen vanaf 1840 kon hij aanzienlijk stukken grond
aankopen, onder andere de Lonnekerberg. Hij ontgon ze naar zijn
inzichten en beplantte ze met diverse houtsoorten.
A.J. Blijdenstein was ook lid van Provinciale Staten en van de
Eerste Kamer, voorzitter van de Twentse Landbouwmaatschappij en de
plaatselijke Kamer van Koophandel en mede-oprichter en president
van de Nederlandse Heidemaatschappij. Hij overleed, 66 jaar oud, in
1896 en werd begraven op de Lonnekerberg.