In 1854 richtte Hendrik de Weert "in het Oostersche gedeelte" van de gemeente, midden op de hei, een wind- en oliemolen op. Het werd een achtkante, met riet gedekte grondzeiler op een lage stenen voet. Even verderop, nabij Halfweg, liet Jan ter Haar uit IJhorst in hetzelfde jaar "eenen windkoren- en oliemolen" bouwen. Aan de andere kant van de gemeente was in januari 1854 in Rouveen juist een molen afgebrand. Eigenaar Jan Mulder stichtte op de overgebleven puinhoop direct een achtkante stellingmolen met een zeer hoog stenen onderstuk. Zo was er in deze, al meer bebouwde, omgeving voldoende windvang.
Diverse types
In een typische landbouwgemeente als Staphorst stonden al eeuwenlang wind- en watermolens van diverse types. Dáár werd boekweit, gerst, rogge, haver, tarwe en later ook maïs gemalen, of eikenschors, dáár werd gerst gepeld, olie geslagen uit lijn- of koolzaad, hout gezaagd of water opge-voerd. Ook rosmolens waren er te vinden, waarbij een paard, een ros, een verticale spil in een ronddraaiende beweging bracht. Vermoedelijk stond er reeds in het begin van de 15de eeuw een molen op Olde Staphorst en in 1564 was er sprake van een watermolen bij de Reest, die functioneerde als koren, olie- en pelmolen. Daar werd niet alleen het graan van klooster Dickninge gemalen, maar ook dat van boerderijen in IJhorst en De Wijk.
Brand en bliksem
Op de kaart die in 1635 werd gemaakt door Gysbert Sasse staan ook verschillende molens aangegeven, zoals de stender nabij De Hoek. In 1750 werd deze "meule op Staphorst" door de bliksem getroffen en, in de woorden van de toenmalige schoolmeester Bloemert, "geheel verplettert zo dat anstonts een nieuwe in de plaats moest wesen." En dat gebeurde ook. Brand was een risico dat onlosmakelijk hoorde bij korenmolens. Was het niet de bliksem die toesloeg op deze relatief hoge gebouwen, dan was het wel een vonkje dat in de droge omgeving van de maalderij grote gevolgen kon hebben. Ook de achtkante grondzeiler die in 1915 de stender uit 1750 had vervangen, werd in 1933 door brand getroffen. Eigenaar Klaas Coster had zijn molen toen al laten ontwieken, want hij was gebruik gaan maken van elektrische aandrijving. De molen werd dan ook niet herbouwd en even verderop aan de, niet toevallig zo genoemde, Muldersweg verrees een elektrische maalderij.
Concurrentie voor de wind
Het gebruik van mechanische hulpkracht leidde in de 20ste eeuw tot de ondergang van vrijwel alle molens in de gemeente Staphorst, zoals dat ook elders in den lande gebeurde. Tegen 1900 leek stoomkracht de grootste bedreiging voor de traditionele molentypes, maar al snel daarna deden ook de zuiggas-, olie- en elektromotor hun intrede. Deze mechanische vormen van aandrijving maakten de molenaar niet langer afhankelijk van de onzekere factor wind. Aanvankelijk werden deze hulpinstallaties alleen bij windstil weer gebruikt. Herstel van kapotte onderdelen van een windmolen was economisch echter niet altijd verantwoord en zo werd de ene na de andere molen van zijn wieken ontdaan. Ook de toenemende bebouwing vormde een bedreiging voor de molens, die nu eenmaal ruimte nodig hebben om de wind te kunnen vangen. Het aantal vakbekwame molenaars of mulders nam, geheel volgens de landelijke tendens, gestaag af. De gemeente Staphorst zou zelfs helemaal zonder maalvaardige molen én molenaar zijn geraakt, als niet was besloten tot restauratie van de in 1854 opgerichte molen De Weert aan De Leyen.