Alle turf die lag te drogen op de velden in Hoogeveen moest natuurlijk worden weggevoerd. In de zeventiende en de achttiende eeuw was het schip het belangrijkste transportmiddel in de Nederlanden.
De Hoogeveense turf werd dan ook met volgeladen pramen afgevoerd richting Zwartsluis. Daar had de Hollandse Compagnie een eigen turfmarkt gesticht en een turfmakelaar aangesteld. De makelaar werkte later voor de Compagnie van de 5000 Morgen. De makelaar zorgde er voor dat de Hoogeveense turf vanaf de kleine Hoogeveense praam op grotere pramen terechtkwam, voor de beste prijzen. Het ging eerst om kleine pramen waar het werk van één dag van een ploeg tufgravers op kon. Dat werd in de loop van de 17e eeuw een lading van twee dagwerk. De turf werd in Zwartsluis overgeladen in pramen van 3 tot 4 dagwerk. Niet alle turf ging richting Holland. De turf werd ook via de IJssel naar de steenfabrieken vervoerd. Dit laatste gebeurde eveneens door Hoogeveense schippers. In 1854 kwam nog maar de helft van de turf uit het veen op de turfmarkt van Zwartsluis. Maar men voer ook al verder, de IJssel op. Vanaf het eind van de 18e eeuw groeide zelfs een vloot van zeevarende pramen.
Al in de zeventiende eeuw nam het aantal schippers toe. Veel schippers voeren op pramen van derden, van een compagnie of verveners. Een volgende stap was een eigen praam. Je moest je schikken naar de regels van de Compagnie van 5000 Morgen. Je kunt niet spreken van vrijheid en niets wijst op overkomen van groepen schippers uit Meppel. Er was in de Franse Tijd gilde, om tegenwicht aan de Compagnie te kunnen bieden. Vanaf pakweg 1800 groeide een groep van vrije schippers, wonend op het schip zelf. Vooral na 1852.
In 1692 waren er 209 schippersgezinnen, die echter niet op de pramen woonden, maar een huis op de wal hadden. Soms waren er meerdere schippers in één gezin, zodat het werkelijke aantal hoger lag. In 1798 was er een volkstelling. Het werkelijke aantal schippers was op dat moment 196, terwijl er ook 73 schippersknechts waren. Volgens het jaarverslag van de gemeente Hoogeveen van 1853 waren er toen 148 overdekte schepen en 283 open schepen (merendeels Hoogeveense marktpra-men), wat een totaal maakt van 431 schepen. Het jaarverslag van 1865 heeft het over 140 overdekte- en 292 onoverdekte schepen = 432 schepen. Er waren toen ook 94 brandschuiten, de kleinste schepen, die vrijwel nooit buiten Hoogeveen kwamen. Zouden we die er ook bij tellen, dan komen we op 526 vaartuigen. Maar je telt ook geen kruiwagens als je het over vrachtwagens hebt. De boeren met de bokken, punters en brandschuiten voor vervoer binnen de gemeente, noemden zich ook geen schipper. In en rond 1895 schat de Kamer van Koophandel het aantal overdekte- en niet overdekte schepen op rond de 500. Dit is veel, en dit maakt de plaats Hoogeveen tot een van de scheepsrijkste gebieden van Noord-Nederland, maar het was niet de grootste binnenhaven. Hoogeveen had helemaal geen haven, zeggen de jaarverslagen. Men legde hooguit aan.
Een deel van de schepen hoorde bij aan wal wonende schippers en een deel was volledig ambulant. Men kwam alleen in Hoogeveen als het voor de doorvaart noodzakelijk was, of om te overwinteren. Het nogal eens gehoorde getal van 700 of 800 schepen is niet gebaseerd op feiten. Sterker nog, vanwege de gemeente Hoogeveen is in 1883 besloten om de ambulante gezinnen niet meer te beschouwen als wonend in Hoogeveen. Het grootste aantal schippers, wonend in Hoogeveen, is geregistreerd in 1850 en het betreft dan 303 aan wal wonende schippersgezinnen. De ambulante schippersgezinnen woonden niet in Hoogeveen, waren er hooguit bij doorvaart, maar bleven er ingeschreven voor het geval ze in armoede vervielen. De vloot bestond in 1880 uit 324 ambulante en 192 aan wal wonende schepen/gezinnen.
In het kielzog van de schippers ontstonden er scheepswerven in Hoogeveen. Aanvankelijk alleen voor reparaties. De eerste pramen werden elders gebouwd. Bekend is dat er nogal wat schepen van de oudste typen uit Nordhorn kwamen. In de 19e eeuw werd er wel volop gebouwd op Hoogeveense werven. Dat was toen houtbouw. De eerste werfeigenaar die experimenteerde met de bouw van ijzeren schepen was smid Jan Kip (1832-1892). Hij begon in 1890 een werf ten zuiden van het Haagje, aan een wijk erachter.
Met de turf verdwenen ook de schip-pers. De schippers zochten een andere betrekking, of vertrokken naar nieuwe centra. Met hen verdwenen ook de hel-lingen. De allerlaatste echte scheeps-werf in Hoogeveen, de werf van Schol-ten, werd in 1965 gesloten.