De eerste boerderij van de late ijzertijd stond in wat nu de Achthovenerpolder is. Daar zijn scherven gevonden van potten uit de late ijzertijd, gebruikt bij het koken of bewaren van spullen. Er zijn netverzwaringen gevonden die laten zien dat in de rivieren gevist werd, een stuk maalsteen dat suggereert dat er graan werd verbouwd, spinsteentjes en weefgewichten die vertellen dat de vroege bewoners van Leiderdorp wol sponnen en weefden. Wol vereist woldieren, en inderdaad zijn er botten gevonden van schapen of geiten. Deze vroege boeren hielden runderen, al waren die een stuk kleiner dan ze tegenwoordig zijn, varkens en maakten gebruik van paardenkracht en honden.
De eerste boeren
Kleine nederzettingen in de IJzertijd
De hoofdstroom van de Rijn kwam in de loop der tijd zuidelijker te liggen, met gevolg dat de noordelijke oeverwal breder werd.
Er ontstonden kreekruggen door het dichtslibben van kleine riviergeultjes met zand en klei. Deze hoger liggende kreekruggen waren geschikt om te bewonen. Vanaf 400 v. Chr. gaan boeren zich hierop vestigen.
Kleine boerderijen omgeven door akkertjes ontstaan. Later gedane vondsten als aardewerkscherven en dierbotten geven een beeld van het leven in de IJzertijd. Veel van deze nederzettingen bleven bestaan tot ver in de Romeinse tijd.