Het slachthuisschandaal

Een lokale opstand

Tijd van wereldoorlogen

Tijdens de Eerste Wereldoorlog ontstond een groot tekort aan voedzame dierlijke vetten. De overheid bepaalde daarom dat het vet van geslachte koeien moest worden ingeleverd. Dat werd gesmolten en uitgedeeld aan de bevolking. Om te kunnen controleren of iedere slager zich daaraan hield, wilde de regering dit op een centrale plaats in Rijssen laten gebeuren. De slagerij van Herman Tusveld, van 'n Dikken in de Grotestraat, werd hiervoor aangewezen. Bij een controle bleek de slagerij niet te voldoen aan de eisen en districtsveearts adviseerde tot inrichting van een centrale slachtplaats, een eenvoudig abattoir dus. Kort na aanvang van de bouw werd de regeringsmaatregel weer ingetrokken. De raad wilde de bouw laten stilleggen, maar burgemeester Knottenbelt weigerde. De bouw ging dus door, maar toen het slachthuisje klaar was, wilden de slagers daar niet slachten. Het was niet meer verplicht en bovendien vonden ze de faciliteiten onvoldoende.

Stankoverlast

Er werd een openbare vergadering met een spreker in De Kroon belegd tussen slagers, de gehele raad, wethouders; hoofd keuringsdienst veearts A. Bosch voerde het woord namens de burgemeester. De spreker deskundige keurde de hele gang van zaken af. Hij had voor de hele procedure geen goed woord voor over. Toen besloot de gemeenteraad om het slachthuis niet in gebruik te laten nemen. Knottenbelt was woedend en ging in beroep bij de Kroon. Tot verdriet van de slagers won hij. De Kroon motiveerde de uitspraak aldus: "De in gebruik zijnde slachtplaatsen veroorzaken schade aan de gezondheid vanwege de stank" en "het ontbreken van een behoorlijke bergplaats voor de afvalproducten". Ook al had Knottenbelt gewonnen, de slagers weigerden van het gebouw en de voorzieningen gebruik te maken. De raad vond dat ze gelijk hadden en besloot het gebouwtje te verhuren. Opnieuw protesteerde Knottenbelt en opnieuw won hij.

Burgemeester zet door

Het was intussen 1922. In de opgelegde Vleeskeuringsverordening stond de bepaling dat zolang het abattoir nog niet was geopend, het vlees bij de slagers thuis mocht worden gekeurd. De plaats waar de dieren levend moesten worden gekeurd moest door B&W worden aangewezen. Knottenbelt wees uiteraard het terrein bij het abattoir aan. De wethouders deden hier niet aan mee. Ze vonden het in strijd met de verordening. Knottenbelt meldde aan Gedeputeerde Staten dat zijn wethouders weigerden om de verordening uit te voeren. GS geloofden hem, deden geen verdere navraag en gaven de burgemeester opdracht de verordening uit te voeren. Veearts Bosch kreeg het consigne om met ingang van 18 december 1924 niet meer in particuliere slachthuizen te keuren. Wethouder Otten overwoog nog wel om in overleg met zijn advocaat tegen het beleid van de burgemeester te protesteren, maar zag hier van af na de dreiging van Knottenbelt dat de wethouder dan voor de kosten zou moeten opdraaien. De Rijssenaren leefden mee met de affaire en ze namen Otten zijn bangelijke gedrag kwalijk, getuige het spotrijmpje: "Is Otten bang? Ruimt hij het veld, Voor Knottenbelt?"

Slager Herman Tusveld

Nu de keuringsarts weigerde buiten het abattoir te keuren, kwamen de slagers in de problemen. Dan maar naar Holten, maar dat werd te duur omdat ze, als ze met het vlees weer in Rijssen kwamen, nog weer invoerkeurloon moesten betalen. Hun advocaat stelde voor om een koe te slachten en de keuringsarts via de deurwaarder te verplichten de geslachte koe binnen de wettelijk voorgeschreven termijn te keuren. Als hij weigerde, zou de veearts worden aangesproken voor de schade. Wie van de slagers zou het voortouw nemen? In de eerstvolgende vergadering van slagers werd Herman Tusveld hiervoor aangewezen. Op 2 januari 1925 slachtte hij een koe ter waarde van f 300,‒. De deurwaarder sommeerde de dierenarts om het dier te keuren, maar hij weigerde! Eigenlijk had de deurwaarder nu het dier in beslag moeten nemen. Door dit niet te doen, koos hij dus stilzwijgend de kant van slagers. De geslachte koe bleef 1 jaar en 3 maanden ongekeurd hangen! Dit was natuurlijk niet bevorderlijk voor de volksgezondheid. De slagers gingen toch maar weer slachten in het abattoirtje en zo verliep de actie geleidelijk. Alleen Herman Tusveld ging door... .

Juridische strijd

Toen kort daarna het slachthuis definitief werd afgekeurd, mochten de slagers weer in hun eigen zaak laten keuren en slachten. In de nasleep van de affaire stelde Tusveld de keuringsarts Bosch verantwoordelijk en diende een eis tot schadevergoeding in. Hij had een schade geleden van
f 30.000,‒ maar die eis werd, ook in hoger beroep, niet toegewezen. Bosch kon bewijzen dat de burgemeester (misschien wel onbevoegd) het slachthuis had geopend. Bosch had geen schuld. Men had volgens zijn advocaat, mr. Van der Vegte (de latere minister van Waterstaat) de gemeente moeten aanspreken. Slager Ebbing, die een koe in twee helften ter keuring had aangeboden, werd ook in hoger beroep vrijgesproken omdat hij kon bewijzen dat het gangetje bij zijn slagerij inderdaad te nauw (67 cm breed) was voor een geheel varken. In de rechtszaak tegen het appèl van Bosch stelde de rechter dat "de Commissaris van de provincie Overijssel niet bevoegd was geweest om de burgemeester op te dragen" het gemeentelijk slachthuis open te stellen. Inmiddels had Bosch in oktober 1928 besloten om weer bij de slagers thuis te keuren en dat betekende een keerpunt in de hele affaire.

Zelfbeschikking Rijssenaren

In het voorjaar van 1926 deden acht leden van de raad een oproep om bij te dragen in de vorming van een fonds onder andere "tot handhaving van het zelfbeschikkingsrecht van het 'Rijssense volk' en tot steun van zijn vertegenwoordigers in hun rechtvaardige strijd tegen het schenden van de Grondwet". Het hoofddoel hiervan was om Herman Tusveld, "de moedige en onbaatzuchtige strijder voor het recht van de slagers", financieel te steunen. Hij had 40 jaar de drukste slagerij van Rijssen. In 1931 ging hij failliet en moest het pand publiekelijk worden verkocht.

Gemeenterecht

De Rijssense slachthuisaffaire heeft sindsdien ook een eigen plaats verworven in het gemeenterecht, als voorbeeld van de vernietiging van een negatief besluit. Het staatsblad 1071 van 1919 bevatte het Koninklijk Besluit van 28 december tot vernietiging van het besluit van de raad der gemeente Rijssen om het gemeentelijk slachthuis niet open te stellen. "Over de vraag of negatieve besluiten kunnen worden vernietigd bestaat geen eenstemmigheid. Een vernietiging van een negatief besluit, het besluit dus om iets niet te doen, is volgens sommigen niet mogelijk omdat de vernietiging van dat orgaan, waarover het gaat, niet kan dwingen een positief besluit te nemen." Tusveld schreef zelf over de affaire nog een brochure met als titel Als de overheid de wet schendt, een grondwetsverkrachting in woord en beeld. Hij had na zijn faillissement eerst nog even een café-dancing. Later verhuisde hij naar Amsterdam en kreeg een baan als vertegenwoordiger bij Unilever.