Moord en verwoesting

De Tachtigjarige Oorlog

Tijd van regenten en vorsten

De gemeente Losser heeft zeer veel leed te verwerken gehad gedurende de periode van ruwweg 1520 tot 1680. Hierin vielen de oorlogen met de Geldersen, de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) en gedeeltelijk parallel hieraan de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) en de oorlogen met Munster. Kenmerkend waren de belegeringen en innames van de vestingstad Oldenzaal, de daaruit voortvloeiende strooptochten van plunderende troepen en ziekten als de pest.

Strijdtoneel
Oldenzaal was de enige zeer goed verdedigbare vesting in Twente. Wie de stad bezat, had ook de controle over de streek. Zo ook in de Tachtigjarige Oorlog. Het begin van de oorlog in 1568 tot de verovering door Maurits van Oldenzaal op 22 oktober 1597 was een zeer woelige periode. Deze strijd kenmerkte zich door een wisselend succes voor enerzijds de Oranjegezinden (de "Staatsen") en anderzijds de Spaansgezinden. Oldenzaal werd afwisselend door beide partijen ingenomen. Veel mensen kwamen om, ook door de pest die in 1582 in alle hevigheid woedde. In de gemeente Losser was het een komen en gaan van troepen en plunderaars. In 1589 gingen de molens van het Hulsbeek in de buurschap Berghuizen in vlammen op. Ongeveer 1.000 paarden, 1.000 schapen, 500 koeien en ontelbare varkens werden geroofd in de buurt van Oldenzaal. In hetzelfde jaar legerde Caspar de Robles, de Spaanse stadhouder van Friesland, zijn troepen in de kerk van Losser.

Oorlogsmoe

In 1597 verjoeg prins Maurits de Spaanse troepen door inname van Enschede, Oldenzaal en Ootmarsum. In zijn voetspoor volgden de eerste dominees om Twente te calviniseren. Maar de vijand kwam terug. De Spaanse veldheer van Italiaanse afkomst, Ambrogio Spinola, dook vanuit Vlaanderen op in Twente en heroverde op 10 augustus 1605 de vesting Oldenzaal. Vanuit deze plaats, waar in 1607 wederom de pest uitbrak, werd getracht het katholicisme niet alleen in Twente te heractiveren, maar ook in het deel van de Nederlanden waar de opstandelingen de macht hadden. De latere bisschop Philippus Rovenius was de drijvende kracht. Zowel de Staatsen als de Spanjaarden raakten oorlogsmoe. Na veel moeizame onderhandelingen werd in 1609 het Twaalfjarig Bestand getekend. Twente bleef in die tijd een twistappel, omdat de Staten van Overijssel niet erkenden dat de Spanjaarden het daar voor het zeggen hadden en zich bedreigd voelden door de activiteiten van Rovenius. De streek lag er intussen verwoest bij. Hoe erg de situatie was, blijkt wel uit de specificatie in het Verpondingsregister van 1601 en uit een enquête van het Landgericht Oldenzaal in 1611. Meer dan 20% van de boerderijen lag "woest" en een aantal boeren in de Zoeke bleek te zijn vermoord.

Vrede

In 1626 heroverde Ernst Casimir Oldenzaal. Hij liet de vestingmuren slechten, waardoor Twente strategisch gezien minder interessant werd. Daardoor namen gelukkig ook de gruweldaden van de oorlog af. De hernieuwde poging tot protestantisering was mager. De oorzaak was dat de bevolking niet meer zo gewillig was om de religie aan te nemen die de machthebbers wensten, maar ook dat de Staatsen vreesden dat de Spanjaarden nog konden terugkeren uit de Duitse gebieden. Tot 1633 waren die daar nog sterk vertegenwoordigd. Langzamerhand keerde de rust terug en in 1648 werd in Munster de vrede getekend door een Nederlandse delegatie onder wie Willem Ripperda uit Hengelo. Deze afgezanten waren over het grondgebied van de latere gemeente Losser naar Munster gereisd.