De veldtocht van prins Maurits en graaf Willem Lodewijk van Nassau in oktober 1597 bracht Twente effectief onder Staats gezag en maakte de weg vrij voor de invoering van de gereformeerde religie. Op dat moment had de Reformatie in andere gewesten al decennialang vaste grond onder de voeten. De provinciale synodale vergadering, die op 23 mei 1598 in Deventer bijeenkwam, bedacht een plan voor de calvinisering van Twente. Er kwam een classicale indeling, waarbij Losser werd ingedeeld bij de classis Oldenzaal.
Aanstelling
De kleine gereformeerde gemeente van Enschede bleek niet in
staat haar predikant voldoende levensonderhoud te verschaffen. De
synode besloot daarom op voorstel van deze predikant zelf (Pibo
Ovittsius van Abbema) zijn aanstelling in Enschede te combineren
met de gemeente van Losser. Tevens werd de drost aangeschreven met
het verzoek om voor een behoorlijke betaling van de dominee te
willen zorgdragen. In Losser was men weinig te spreken over het
gedeelde predikantschap met Enschede. Op 2 augustus 1598 schreef
Laurents Pinninck, richter te Oldenzaal, aan Burgemeester,
Schepenen en Raad van de gemeente Deventer dat de "buren" (boeren)
van Losser hem verzocht hadden, dat "sie enen goeden prediger
mochten becomen, de perpetue (permanent) bij haar bleve".
Een "quacksalver" op de kansel
In de eerste jaren van de Reformatie was het maar een
rommeltje met de dominees. De meest vreemdsoortige figuren kwamen
op de Twentse preekstoelen terecht. Weliswaar moesten zij zich aan
een coloqium (een "toelatingsgesprek") onderwerpen, maar
als ze het "pausdom" afzwoeren was het al gauw goed. Pibo Ovittsius
was volgens amateurhistoricus Herman Dalenoort een dergelijk
"Godvergeten charlatan, dat het zelfs nu nog moeite kost om in de
kerkgeschiedenis van Nederland iemand aan te wijzen die een grotere
"Loegenaar, tovenaer, quacksalver en weerwolf" was dan hij."
Geruchtmakend predikant
Pybe Wytzes, zoals zijn Friese naam luidde, werd omstreeks
1542 geboren in Grouw. Hij werd apotheker in het naburige
Oldeboorn, waar hij trouwde en kinderen kreeg.
Oorlogsomstandigheden dwongen hem de wijk te nemen naar Groningen.
Daar trouwde hij een tweede vrouw, bij wie hij ook een kind kreeg.
Na zijn terugkeer naar Friesland kwam deze bigamie al snel aan het
licht. Uiteindelijk werd hij hierdoor uit Friesland verbannen. Hij
begon aan een eindeloze zwerftocht, waarbij hij eerst als medicus,
daarna als pastoor en ten slotte als dominee in zijn
levensonderhoud voorzag. Daarbij wist hij telkens weer voor korte
tijd het vertrouwen te winnen van hooggeplaatste personen in kerk
en politiek. Dat kon echter niet voorkomen dat hij keer op keer
moest vluchten door oorlogsomstandigheden of omdat hij werd
ingehaald door geruchten over zijn verleden. Ook in Losser (en
Enschede) bleef Ovittsius niet lang. In juni 1599 vertrok hij naar
Deventer. Zijn laatste jaren bracht hij door in het Sticht Utrecht,
waar het reformatorische klimaat wat milder was. Hij overleed in
1618. Een tegeltableau, te zijner nagedachtenis ingemetseld in de
muur van de kerk in Oldeboorn, vermeldt: "Anno 1612 Piboni
Ovittsius van Abbemae, bedienaer des H. Evangely tot Suylen in
Stich van Wtrecht".