Burgemeestersdochter Aleida Leurink werd op 24 september 1682 geboren in Enschede. Op 15-jarige leeftijd trouwde zij met de 28-jarige Henricus Keller, de dominee van Losser. Vanaf haar trouwdag hield zij een dagboek bij. Dit dagboek is zo interessant omdat het over een lange periode inzicht geeft in een 18de-eeuwse pastoriehuishouding en er ook veel lokale en regionale wetenswaardigheden in zijn vastgelegd.
Dagelijkse werkzaamheden
De belangrijkste bezigheden van Aleida hadden betrekking op de
huishouding. Dat was geen eenvoudige taak, want de dominee genoot
maar een klein inkomen. Daarom was de domineesvrouw ook boerin. De
koe van de pastorie moest gemolken worden en er was nog meer
landbouwwerk. Aleida Leurink verbouwde vlas om daarmee te kunnen
weven. Ook de opbrengst van de rogge hield ze nauwgezet bij in haar
dagboek. Een deel van het traktement van de dominee werd in rogge
uitbetaald. Verschillende boeren leverden daarvoor jaarlijks een
paar schepels aan de pastorie.
Goede en slechte tijden
Er was in die tijd een druk verkeer over de grens, want
plaatsen als Gildehaus, Burgsteinfurt en Nordhorn worden regelmatig
genoemd. Geen wonder overigens, want dominee Keller was afkomstig
uit Nordhorn. Met alles wat er in het graafschap Bentheim gebeurde,
leefde men in de pastorie van Losser erg mee. Het wonen bij de
grens had ook zijn nadelen, vooral in tijden van oorlog en onlust,
wanneer vreemd krijgsvolk door Losser trok of er ingekwartierd
werd. Zo waren er in de nazomer van het jaar 1741 oorlogsgeruchten
ten gevolge van de Oostenrijkse successieoorlog (1740‒1748). Ook
van ziekte maakt Aleida regelmatig melding. Niet alleen van mensen,
maar ook van dieren. Soms namen die ziekten de vorm van een
epidemie aan, zoals in 1732, toen er een soort mond en klauwzeer
heerste. Gelukkig waren er ook goede tijden. Zo kwam er in mei 1747
met de benoeming van prins Willem IV een eind aan het
stadhouderloos bewind. Aleida doet verslag van misschien wel het
eerste Oranjefeest in Losser.
Weerberichten
Bijzonder uitvoerig is Aleida Leurink over de
weersomstandigheden. Dat levert zoveel informatie op dat
weerkundige onderzoekers veel belangstelling hebben voor het
dagboek. Over de weersgesteldheid in 1723 wordt vermeld dat er
kostelijke rogge "gewassen" is en dat er in de winter hier en daar
voor de "twede maal appelties op de bomen gewassen" waren. Het was
zo'n warme winter geweest dat men de hele tijd door heeft kunnen
metselen en timmeren, "het ijs heeft geen kraai konnen dragen". En
soms kon het behoorlijk waaien. Op 4 december 1724 rapporteert
Aleida over een zware storm die hier weinig schade had aangericht,
"dog de Hengeler meule ligt om".
"Mijn liefste pastor"
Aleida Leurink en haar man dominee Henricus Keller kregen vijf
kinderen, van wie de jongste al op éénjarige leeftijd overleed.
Over de andere kinderen is Aleida zeer mededeelzaam. Vooral over
"dominé", dat is Joan, die zijn vader als predikant van Losser zou
opvolgen. Als ze het over haar man heeft gebruikt ze het woord
"pastor". Op 3 juli 1747 schrijft ze: "Onse zoons en dogters hier
waren, gisteren pastor zijn 50-jarigen predikdienst of jubel
gepredikt, Text 2 Petri 3 laatste vers." Dominee Henricus Keller
overleed op 20 juli 1750. Aleida schrijft dan: "Savonts 12 uur mijn
Liefste Pastor gestorven is in zijn 82 jaer des ouderdoms." Een
week lang blijft het dagboek onaangeroerd. Aleida Leurink overleed
zelf vermoedelijk in augustus 1755.