De Joden - allen askenasisch - assimileerden zich volledig en waren na 2 generaties echte Zwollenaren geworden; zij wisten een eigen traditie te vestigen. In 1757 was hun aantal reeds zo groot, dat zij een eigen synagoge konden krijgen. Het stadsbestuur stond hun in bruikleen af de oude librye of bibliotheek van het voormalig Dominicanenklooster. Met het oog op het feit dat het Broerenkerkhof als begraafplaats voor armen, soldaten en ter dood gebrachten dienst deed, mochten zij een ingang maken in de Waterstraat. [Vries, Th.J. de, Geschiedenis van Zwolle (Zwolle 1961)].
Op drie plaatsen in Zwolle hebben de joden in de loop van de
geschiedenis openbare godsdienstoefeningen gehouden. De Oude Munt
aan de Bitterstraat was de eerste (1747-1758), de Librije de tweede
(1758-1899) en de huidige synagoge in de Samuel Hirschstraat (de
voormalige Schoutensteeg, de derde (1899 tot heden). Maar de
geschiedenis van de joden in Zwolle gaat verder terug dan de
inwijding van de eerste synagoge.
De eerste vermelding van joden in Zwolle is afschuwelijk. Een
prominent lid van het stadsbestuur, Albert Snavel, schreef in een
rijmkroniek dat tegen het einde van augustus 1349 een groep joden
in Zwolle is gedood en verbrand. Mogelijk hebben deze joden net als
elders de schuld gekregen van de Zwarte Dood (de pest) die in die
tijd ook in Zwolle talloze slachtoffers maakte. Toen al werden de
joden buiten de samenleving geplaatst: iedereen die niet
christelijk was, moest wijken. Ook in de daaropvolgende eeuwen
hield de stedelijke overheid de joden buiten de stad.
Dat veranderde in 1721: nadat rijke geloofsgenoten uit Amsterdam
kapitaal voor een handelscompagnie stortten, konden joden het
zogenoemde kleine burgerrecht van Zwolle kopen. Daardoor konden ze
lid worden van het koopmansgilde in de stad. Het groot burgerrecht,
dat ook politieke rechten gaf, was alleen voor hervormden
weggelegd. Vanaf die tijd groeide het aantal joden in Zwolle
gestaag en wel zozeer dat de joodse gemeente in 1747 een synagoge
in gebruik kon nemen. Die was gevestigd in de Oude Munt,
het voormalige munthuis van Zwolle in de Bitterstraat.
Toen het huurcontract in 1758 afliep, kreeg de joodse gemeente de Librije aan het Broerenkerkplein in bruikleen. Na een verbouwing werd dit gebouw op 6 september 1758 als synagoge ingewijd. Het aantal joden groeide tot zo´n 240 rond 1770. Hoewel het stadsbestuur de joden in die tijd tamelijk tolerant behandelde, hadden ze nog steeds geen toegang tot andere gilden dan dat voor de kooplieden. De beroepsstructuur van de joodse bevolking was daardoor nogal eenzijdig: ongeveer de helft was koopman of koopvrouw.
De situatie voor de joden verbeterde aanzienlijk als gevolg van
de nieuwe wetgeving in de Franse tijd (1795-1813). Uit het door de
revolutionaire Fransen en Nederlanders aangehangen
gelijkheidsbeginsel vloeide logisch voort dat ook de joden het
burgerrecht kregen. In de daarop volgende jaren groeide de joodse
gemeenschap in Zwolle uit tot ongeveer 700 leden rond het jaar
1900. Ze woonden overal in de stad, maar de armen onder hen woonden
met name in de buurt van de synagoge aan het
Broerenkerkplein.
Omdat de synagoge in de Librije langzamerhand te klein was
geworden, kocht de joodse gemeente vijf panden in de Schoutensteeg.
Daar kwam de nieuwe synagoge te staan. De Zwolse architect F.C.
Koch ontwierp het gebouw en de eveneens uit Zwolle afkomstige
architect L. Meyer jr. ontwierp de voorgevel. Op 21 juli 1899 werd
de synagoge ingewijd in aanwezigheid van hoogwaardigheidsbekleders
uit joodse en niet-joodse kring.
In de jaren dertig van de 20ste eeuw werd de rust in de
bloeiende Zwolse joodse gemeenschap verstoord door de bedreiging
van hun geloofsgenoten in Duitsland. Na de inval van de Duitsers op
10 mei 1940 werden ook in Zwolle maatregelen ingevoerd, die erop
gericht waren de joden te isoleren en later te verwijderen uit de
samenleving. Ze zijn maar al te bekend: joodse ambtenaren werden
ontslagen, joodse kinderen moesten naar joodse scholen, joden
mochten niet meer in parken en horecagelegenheden komen en joden
moesten een gele Davidsster dragen. Het zijn slechts enkele
voorbeelden van de vele onmenselijke maatregelen. Daarnaast werden
ze af en toe slachtoffer van het gedrag van hun mede-Zwollenaren.
Ruiten van joodse winkeliers werden beklad met "Jood" of
"Jude".
Vanaf 1941 begonnen de razzia's en deportaties in Zwolle. Sommige
joden doken onder, anderen gokten erop dat het allemaal wel zou
meevallen of konden geen schuilplaats vinden. De grootste
deportatie vond plaats op vrijdag 2 oktober 1942 vanuit het
gymnasium aan de Veerallee. De volgende dag vertrokken ze in
treinwagons naar Westerbork. Van de joodse gemeenschap, die in 1940
ongeveer 800 leden telde, werden er bijna 500 vermoord in de Duitse
vernietigingskampen. Hun namen staan gegraveerd op plaquettes in de
Zwolse synagoge.
De kleine joodse gemeente slonk na de oorlog nog verder door vertrek naar het westen van het land waar de grotere centra van joods leven waren. Ook de stichting van de staat Israël deed joden uit Zwolle vertrekken. De synagoge verkommerde, tot zij in de jaren tachtig werd gerestaureerd in nagenoeg haar oorspronkelijke vorm. Nog altijd is er een joodse gemeente en nog altijd vinden er diensten plaats in de synagoge. Het gebouw wordt verder gebruikt voor cursussen, concerten en vergaderingen.