Het oog vestigende op de akelige spelonken in sommige achterbuurten onzer stad, zoals de Van den Bergsgang, de Gloepengang en de Kwade Negen, zouden wij willen, dat de Vereniging die aankocht en sloopte om ze door nieuwe, ruimere, voor licht en lucht toegankelijke en daardoor gezonde woningen te doen vervangen. [Uit: een brief van de Vereeniging tot verbetering van Arbeiderswoningen (7 oktober 1861) aan de gemeenteraad van Zwolle].
Ellendige woningen stonden er in Zwolle, niet meer dan holen
soms. Aan deze bronnen van onreinheid en besmettelijke ziekten
moest zo snel mogelijk een einde worden gemaakt, vond de
Vereeniging tot verbetering van Arbeiderswoningen in haar
brief aan de gemeenteraad. Een oplossing had de vereniging ook: de
gemeente moest "de onheilaanbrengende woningen" kopen en afbreken.
De vereniging was dan bereid de terreinen tegen een billijke prijs
over te nemen en er goede woningen te laten bouwen. Het verzoek
vond geen weerklank. De gemeenteraad vond dat het plan Zwolle te
veel zou kosten. Maar de vereniging zette door, kocht terreinen op
en ging aan het bouwen. Als eerste resultaat verrezen in 1861
twintig woningen aan het begin van de
Assendorperstraat.
De actie van de Vereeniging tot verbetering van
Arbeiderswoningen is te zien als het begin van de sociale
woningbouw in Zwolle, nog voor de invoering van de Woningwet in
1901. Woningbouw was altijd al een kwestie geweest van particulier
initiatief, zonder al te veel bemoeienis van de overheid.
Vermogende Zwollenaren hadden in de eerste helft van de 19de eeuw
in snel tempo even goedkope als slechte één- en tweekamerwoningen
voor arbeiders gebouwd, eerst in de binnenstad, met name op het
Noordereiland. En later ontstonden zo volkswijken in de Kamperpoort
en in Dieze, met straten die deze naam nauwelijks verdienden. Maar
er waren nog veel slechtere onderkomens. Sommige, zoals in de Kwade
Negen, op het tegenwoordige Van Nahuysplein, lagen onder de grond
en moesten het dus zonder ramen en ventilatie stellen. De
vereniging gebruikte de kwalificatie "spelonken" dan ook volkomen
terecht.
De woningen in de Assendorperstraat hadden een oppervlakte van 4,2 bij 7,6 m. Ze bestonden uit twee vertrekken met bedsteden, een zolder, een kelder en een tuintje. Achter elk huis stond onder een afdakje een poepton. Soortgelijke huizen bouwde de vereniging onder andere in de Bartjenstraat (1878), de Molenweg (1884), de Assendorperweg (1903) en de Lindestraat (1933). Na de Woningwet van 1901 gingen meer Zwolse verenigingen en instellingen zich bezighouden met sociale woningbouw. Onder andere het Algemeen Zwolsch Werkliedenverbond en de woningbouwverenigingen De Volharding en Eigen Haard. De laatste vereniging bouwde bijvoorbeeld woningen aan de Molenweg (1884) en de Eigenhaardstraat (1894). Ook aan de bedeelde ouden van dagen werd gedacht: het Gemengd Armbestuur stichtte in 1877 het Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan de Deventerstraat, na de Tweede Wereldoorlog omgedoopt tot de Van Karnebeekstraat.
Assendorp werd in de tweede helft van de 19de eeuw de snelst
groeiende wijk van Zwolle. Dat kwam omdat de Spoorwegen in 1870
nabij het station de Centrale Werkplaats openden, in de
volksmond wel de Constructiewinkel genoemd. Rond de
eeuwwisseling werkten daar al 600 arbeiders en in 1921 zelfs
ongeveer 1.100. Al die mensen hadden woonruimte nodig, liefst dicht
bij het station. Het hogere personeel kreeg de grootste huizen,
alle anderen de kleinere. Zo ontstond "het rode dorp", genoemd naar
de politieke kleur van het overgrote deel van de arbeiders uit die
tijd. Moeilijke tijden beleefde de wijk in 1937 toen de Centrale
Werkplaats van de spoorwegen werd verplaatst naar Tilburg en
Haarlem. Veel wijkbewoners verhuisden mee, zodat het aantal
inwoners van Assendorp plotseling sterk daalde.
Toch bleef het door de jaren heen een druk bevolkte wijk, die zich
steeds verder uitbreidde. Er kwamen daardoor steeds meer winkels
bij, met name in de Assendorperstraat. De winkeliers verenigden
zich op 1 oktober 1925 in winkeliersvereniging Assendorp
Vooruit Middenin de crisisjaren telde Assendorp al ongeveer
250 winkels, waaronder enkele tientallen slagerijen. Dat aantal
winkels steeg tot ongeveer 360 aan het begin van de jaren 50. In de
jaren daarna zou dat aantal drastisch dalen. Van de slagerijen is
er in 2008 nog maar één over, de slagerij van de familie
Haverkort.
De meeste bewoners van Assendorp hebben altijd een grote binding
met hun wijk gehad. Dat bleek onder andere in 1950, toen de
bewoners de wijk een muziektent schonken (op het Assendorperplein).
De muziektent is tot op de dag van vandaag in gebruik en werd
onlangs op initiatief van de wijk grondig gerestaureerd. De
samenstelling van de wijk is de laatste tientallen jaren zeer
divers. Er wonen jonge gezinnen, ouderen, studenten en allochtonen.
Maar in zekere zin is Assendorp nog steeds "het rode dorp" van
vroeger: bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2006 stemde meer dan
de helft van de bewoners op een linkse partij.
Veel van de typische arbeiderswoningen uit de 19de eeuw en het
begin van de 20ste eeuw zijn bewaard gebleven. Er zijn zelfs nog
hele straten, zoals de Eigenhaardstraat, die hun oorspronkelijke
uiterlijk nagenoeg volledig hebben bewaard. Sommige van die straten
zijn daarom op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. Ze zijn
vooral te vinden tussen de Assendorperdijk en de Deventerstraatweg.
In tegenstelling tot veel vergelijkbare wijken in Nederland is
Assendorp niet verloederd, maar een gezellige wijk met een eigen
sfeer gebleven.