Het oosten van ons land kende tot in het midden van de 19de eeuw het markestelsel. Het kerspel en latere schoutambt Raalte telde vijf marken, te weten Raalterwoold, Heeten, Pleegste, Ramele en Luttenberg. Op een enkele uitzondering na kwam een marke overeen met de gelijknamige buurschap. De uitzondering was Raalterwoold. Tot deze marke behoorde, naast het dorp, de buurschappen Tije, Raan, Linderte en Boetele (tot circa 1450 ook Luttenberg).
Onverdeeld grondgebied
Marken zijn ontstaan in de 13de eeuw om het gebruik van het
ongecultiveerde land te reguleren. Dit werd mede noodzakelijk door
de toenemende groei van de bevolking. De marke was als onverdeeld
grondgebied gezamenlijk eigendom van de eigenaren van de
boerderijen in de buurschap, die er elk een vastgesteld aandeel in
hadden. Dit aandeel werd "waardeel" genoemd. De hoeveelheid
waardelen die iemand bezat, bepaalde hoeveel macht hij had in de
marke. Tot de landerijen van een marke behoorden ook de "meenten"
(gemeenschappelijke gronden), waar elke markegenoot recht had om
bijvoorbeeld een aantal stuks vee te weiden, (brand)hout te
verzamelen of turf te steken.
Erfgenamen
De erfgenamen waren de eigenaren van de boerderijen die
waargerechtigd waren en dus een stem hadden in de markevergadering,
de zogeheten "holtsprake". In de marken van het schoutambt Raalte
waren vrijwel geen eigengeërfde boeren. Meer dan 95% van de
boerderijen was geen eigendom van de boeren. De gewaarde erven
waren allemaal in bezit van de adel (in Raalte stonden ooit vijf
adellijke behuizingen), stadsregenten (Deventer en Zwolle), kerken,
kloosters en armen- en gasthuizen. De marke werd bestuurd door twee
markerichters. Zij werden gekozen door de erfgenamen. De
grootgrondbezitters hadden veel invloed binnen de marke. Dit zien
we vooral in de marke Heeten, waarin de familie Bentinck van
Schoonheten een vooraanstaande rol speelde. In de marke
Raalterwoold werd de macht nog wel eens verdeeld tussen de
Bentincks van Schoonheten en die van het Nijenhuis.
De markerichters moesten besluiten nemen en handelden volgens de
regels zoals die waren beschreven in de "marke cedule". Daarin werd
ook de aanleg en het onderhoud van wegen en dijken, sloten en
afwateringskanalen geregeld. Tijdens de jaarlijkse schouw werd
bekeken hoe het onderhoud ervoor stond. Wie nalatig was, kreeg een
boete en moest zijn plicht alsnog nakomen. In de 18de eeuw kwam
daar ook de zorg voor het onderwijs bij. In de marke Heeten en
Luttenberg werden scholen gesticht die de voorloper waren van de
huidige basisscholen. Het markebestuur was ook verantwoordelijk
voor de inning van de belastingen, de zogeheten "uitzettingen". Dit
waren lasten die door het kerspel of schoutambt werden opgelegd,
maar ook door de Staten van Overijssel en door de landsregering.
Eén of twee gekozen schutters (veldwachters) zagen toe op
de uitvoering van de bepalingen van het markebestuur.
Markevergadering
De markevergadering, ook wel holtsprake genoemd, werd
in principe jaarlijks gehouden. De markevergadering werd door de
markenrichter bijeengeroepen. Dit gebeurde bij kerkenspraak, een
afkondiging die door de koster/schoolmeester in of voor de kerk
direct na afloop van de dienst werd gedaan. De pachters van
gewaarde boerderijen hadden dan de plicht hun pachtheer van de
vergaderdag op de hoogte te stellen. De vergaderingen vonden plaats
op een boerderij in de marke of, als het de heren beter schikte, in
het Stadswijnhuis te Deventer. In Raalterwoold vonden de
markevergaderingen nog wel eens plaats in De Kroon, een
etablissement dat in Raalte beter bekend was als café
Poppe (tegenwoordig Spekschate). In Heeten was
herberg De Hertog van Portland lange tijd het toneel van
de markevergaderingen. De aanwezigheid van bier en wijn zal daarvan
zeker de reden zijn geweest. Wijn voor de hoge heren en bier voor
het volk. Eén van de telkens terugkerende onderwerpen op de
markevergaderingen was de clandestiene bouw van zogeheten
katersteden. In tijden van voorspoed werd voortdurend
getracht de ongebreidelde bouw van hutten tegen te gaan. Deze
nieuwe bewoners hadden geen rechten en maakten dus direct inbreuk
op de rechten van de gewaarde eigenaren op het gebruik van de
gemeenschappelijke gronden. Toch werd deze huttenbouw oogluikend
toegestaan, omdat het doorgaans om de bestaansmogelijkheid van een
jongere zoon van een gewaarde of halfgewaarde boer ging. Er was ook
nog een andere reden om niet al te streng te zijn. Als er door de
marke aan de clandestiene bouwer een pacht kon worden opgelegd, dan
was dat een welkome aanvulling op te telkens terugkerende
financiële tekorten in de markekas. Om dezelfde redenen werden
gewaarde erven ook uitgebreid met stukken uit de marke afkomstige
grond. Markegenootschappen moesten soms tot verkoop van
gemeenschappelijke grond overgaan om schulden af te kunnen lossen
en dat was voor de belanghebbenden een mooie gelegenheid hun bezit
uit te breiden en te voorkomen dat de erfgenamen uit eigen
portemonnee moesten bijleggen. Zo werd er voortdurend aan het
gemeenschappelijke bezit geknaagd.