In de Middeleeuwen bevond zich in de buurschap Ramele een kleine burcht. De bewoners noemden zich naar deze woonplaats ridders van Ramele. De versterking is in de jaren negentig van de 20ste eeuw ontdekt. Tot circa de jaren dertig was hier een omgracht terrein te zien. Dit cirkelvormig terrein in het midden van een moeras was in de Middeleeuwen door maar liefst drie grachten omgeven. De diameter van het totale complex bedroeg ruim 80 m. Het zijn de resten geweest van een middeleeuwse motte (kasteelheuvel). Deze werden gewoonlijk door één of meer droge of natte grachten omgeven. Op zo'n kunstmatige heuvel bouwden edellieden in de Volle Middeleeuwen hun versterkingen, de zogenaamde mottekastelen ("château à motte"). Vaak ging het om een houten of bakstenen verdedigingstoren, niet om een groot kasteel. De meeste mottekastelen in Nederland zijn aangelegd tussen 1100 en 1250, hoewel ook enkele oudere exemplaren bekend zijn die uit de 11de eeuw stammen. Het type versterking dat is aangelegd in Raalte (met drie ronde grachten) is landelijk gezien zeldzaam.
Ridders van Ramelo
De familie Van Ramelo was duidelijk niet de eerste de beste.
Tussen 1165 en 1310 worden meerdere leden van de familie genoemd in
relatie tot de bisschoppen van Utrecht en de "Plaskerk" in Raalte.
De oudste vermeldingen van Ramele hebben betrekking op een zekere
Engelbertus van Ramelo. In de jaren 1165-1195 trad deze ridder
(ministeriaal) meermalen op in het gevolg van bisschop
Godefridus van Rhenen en later ook in dat van Balduinus II van
Holland, met name wanneer deze vorsten in Deventer verbleven.
Regelmatig was Engelbertus in Deventer getuige van belangrijke
transacties en bisschoppelijke besluiten, een teken dat hij in die
tijd een zeker aanzien genoot in het Sallandse. De familie bezat
ook goed in Verwolde (Furwalde). In 1265 schonken Engelbertus en
Theodericus van Ramele een zeer aanzienlijk bezit aan het klooster
Mariënhorst, te weten de kerk van Raalte en het patronaatsrecht
over deze kerk. Getuige een oorkonde verkochten zij verder in het
bijzijn van hun leenheer, de Utrechtse bisschop Henricus van
Vianden, de tienden over het goed Nove Domus (Nyenhuis) in Ramele
aan het klooster Mariënberg (Zwartewaterklooster) bij Hasselt.
Ministerialen
Ministerialen waren binnen het bisdom Utrecht van de 11de en
12de eeuw dienstlieden die behoorden tot het onvrije gevolg van de
bisschop. Op het platteland ging het meestal om meiers
ofwel hoofdpachters van de bisschoppelijke hoven die in de loop van
de 11de of 12de eeuw hun positie sterk verbeterd hadden. De
ministerialen moesten in die tijd drie soorten diensten verrichten
voor de Utrechtse bisschop. In de eerste plaats moesten ze de
bisschoppelijke domeinen beheren. De tweede taak van de
ministerialen was het verrichtten van garnizoensdienst in het
bisschoppelijke leger, onder andere als borgman ter verdediging van
bisschoppelijke burchten. De derde taak van een ministeriaal was de
dienst aan het bisschoppelijk hof. In het geval van Salland
gebeurde dit op het Bisschopspaleis in Deventer.